ECLI:NL:RVS:2012:BW6969

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103152/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor fokzeugenhouderij en ammoniakemissie

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor een fokzeugenhouderij aan de [locatie] te Liessel, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Deurne op 1 februari 2011. De vergunning betreft het houden van 110 opfokzeugen en 46 gespeende biggen in stal 4. Het besluit is op 11 februari 2011 ter inzage gelegd en heeft geleid tot beroep van [appellant A] en [appellant B], die van mening zijn dat de vergunning in strijd is met de Wet ammoniak en veehouderij. De appellanten stellen dat het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 niet voldoet aan de vereisten van de beste beschikbare technieken, omdat dit systeem op 1 januari 2007 niet aanwezig was in de inrichting. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 april 2012, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof en het college door mr. C.G.M. Claessens en ing. M.J.Th. van der Heijden.

De Raad van State overweegt dat de Wet ammoniak het exclusieve toetsingskader is voor de beoordeling van ammoniak bij vergunningverlening voor veehouderijen. De vergunningverlening moet worden beoordeeld aan de hand van de ammoniakemissies uit de dierenverblijven. De Raad concludeert dat het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 niet overeenkomt met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek, omdat de emissiefactor de maximale emissiewaarde overschrijdt. Hierdoor staat artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak aan de vergunningverlening voor het houden van opfokzeugen in stal 4 in de weg.

De Raad van State verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van het college voor zover het de vergunning voor stal 4 betreft en weigert de aangevraagde vergunning. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de appellanten en moet het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

201103152/1/A4.
Datum uitspraak: 30 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Liessel, gemeente Deurne,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een fokzeugenhouderij aan de [locatie] te Liessel. Dit besluit is op 11 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2012, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.G.M. Claessens en ing. M.J.Th. van der Heijden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij de invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 110 opfokzeugen en 46 gespeende biggen in stal 4. [appellanten] betogen dat artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wet ammoniak) hieraan in de weg staat. Zij voeren in dit verband aan dat het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 dient te voldoen aan het vereiste van toepassing van de beste beschikbare technieken, omdat dit huisvestingssysteem op 1 januari 2007 niet in de inrichting aanwezig was. Volgens [appellanten] heeft het college voor het beantwoorden van de vraag of het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 op 1 januari 2007 in de inrichting aanwezig was ten onrechte aansluiting gezocht bij de in artikel 1, tweede lid, van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: het Besluit huisvesting) gegeven definities van het begrip bestaand huisvestingssysteem.
2.2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, geldt het eerste lid niet voor het stellen van voorschriften met toepassing van de artikelen 8.11, 8.40, 8.45 of 8.46 van de Wet milieubeheer en het weigeren van de vergunning met toepassing van artikel 8.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Daarbij geldt dat de vergunningverlening wordt beoordeeld naar de overeenstemming van de som van de ammoniakemissies uit de tot de inrichting behorende dierenverblijven met de som van de ammoniakemissies die zijn toegestaan bij een beoordeling per afzonderlijk huisvestingssysteem, met dien verstande dat een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, afzonderlijk aan de voorschriften moet voldoen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt onder huisvestingssysteem verstaan: gedeelte van een dierenverblijf, waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit huisvesting worden, indien in een veehouderij dieren worden gehuisvest van een diercategorie waarvoor in bijlage 1 een maximale emissiewaarde is aangegeven, voor die dieren geen huisvestingssystemen toegepast met een emissiefactor die hoger is dan deze maximale emissiewaarde.
Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste lid ook voldaan indien de som van de ammoniakemissies uit de tot de veehouderij behorende huisvestingssystemen niet groter is dan de som van de ammoniakemissies die deze huisvestingssystemen zouden veroorzaken indien voldaan wordt aan het eerste lid. Een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 nog niet in de veehouderij aanwezig was, moet afzonderlijk aan het eerste lid voldoen.
2.2.2. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak volgt dat deze wet het exclusieve toetsingskader is voor de beoordeling van ammoniak bij vergunningverlening voor een veehouderij. Aan de hand van de Wet ammoniak moet dan ook beoordeeld worden of tot vergunningverlening met toepassing van interne saldering kan worden overgegaan.
2.2.3. Het college heeft de vraag of het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 op 1 januari 2007 in de inrichting aanwezig was, beantwoord aan de hand van de definities van het begrip bestaand huisvestingssysteem in artikel 1, tweede lid, van het Besluit huisvesting. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 januari 2011 in zaak nr.
201002879/1/M2, hebben deze definities betrekking op de in de artikelen 3 en 4 van het Besluit huisvesting opgenomen uitzondering op de hoofdregel dat binnen een veehouderij geen huisvestingssystemen mogen worden toegepast met een emissiefactor die hoger is dan de maximale emissiewaarde als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting. Deze artikelen hebben geen betrekking op het toepassen van de in artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak opgenomen interne salderingsmethode. Het begrip bestaand huisvestingssysteem is dan ook niet relevant voor de beantwoording van de vraag of het bij het bestreden besluit vergunde huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 op 1 januari 2007 in de inrichting aanwezig was. Van belang is of dit huisvestingssysteem hetzelfde is als het huisvestingsysteem dat op 1 januari 2007 in stal 4 aanwezig was. Gezien de definitie van het begrip huisvestingssysteem in artikel 1, eerste lid, van de Wet ammoniak is daarbij bepalend of het gaat om een deel van een dierenverblijf waarin dieren van één diercategorie op dezelfde wijze worden gehouden.
2.2.4. Op grond van de eerder voor de inrichting verleende vergunningen konden in stal 4 kraamzeugen en gespeende biggen worden gehouden. Voor het deel van stal 4 waarin op 1 januari 2007 kraamzeugen werden gehouden, is bij het bestreden besluit vergunning verleend voor het houden van een andere diercategorie, te weten opfokzeugen. Kraamzeugen en opfokzeugen zijn in de Regeling ammoniak en veehouderij vermeld als afzonderlijke diercategorieën binnen de hoofdcategorie varkens. Het bij het bestreden besluit vergunde huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 is daarom niet een huisvestingssysteem dat op 1 januari 2007 aanwezig was, zodat dit deel van de stal afzonderlijk aan de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken dient te voldoen.
Niet in geschil is dat het huisvestingssysteem voor opfokzeugen in stal 4 niet overeenkomt met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek, omdat de emissiefactor van dit huisvestingssysteem de in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting gestelde maximale emissiewaarde overschrijdt. Gelet hierop staat artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak aan vergunningverlening voor het houden van 110 opfokzeugen en 46 gespeende biggen in stal 4 in de weg.
2.3. Het beroep is gegrond. Het college heeft ter zitting gesteld dat het vergunningtraject een langdurige kwestie is en dat het wenselijk is als daar op korte termijn een einde aan komt. Het heeft verder medegedeeld dat [vergunninghouder] bereid is stal 4 niet te gebruiken en dat wat hem betreft de vergunning alleen geldt voor de overige aangevraagde activiteiten. Nu het beroep zich uitsluitend richt tegen de verleende vergunning wat betreft stal 4, ziet de Afdeling in de stukken en het verhandelde ter zitting aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen voor zover het stal 4 betreft en zelf in de zaak te voorzien door de aanvraagde vergunning alsnog in zoverre te weigeren.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 1 februari 2011, kenmerk 247358, voor zover daarbij vergunning is verleend voor het houden van 110 opfokzeugen en 46 gespeende biggen in stal 4;
III. weigert de aangevraagde vergunning voor het houden van 110 opfokzeugen en 46 gespeende biggen in stal 4;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Deurne aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012
163-732.