201110239/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2011 in de zaken nrs. 11/3096 en 11/3097 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord.
Bij onderscheiden besluiten van 15 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur [appellante] op straffe van een dwangsom gelast reclame-uitingen, inclusief bevestigingsmateriaal, van de panden aan de [locaties] te Rotterdam te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en die besluiten onder verlenging van de begunstigingstermijn gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 oktober 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De reclame-uitingen, waar de last op ziet, bestaan uit twee reclameborden van 3 m bij 4,5 m aan de gevels van de panden aan de Groene Hilledijk gesitueerd aan de Heinlantstraat.
2.2. Niet in geschil is dat de borden zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning zijn aangebracht, zodat het dagelijks bestuur daartegen handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig bezwarend is, omdat door het dagelijks bestuur geruime tijd niet handhavend tegen de reclameborden is opgetreden. Voorts moest haar volgens de Koepelnota Welstand Rotterdam van 20 december 2007 (hierna: de Koepelnota) een overgangstermijn worden gegund, omdat de reclameborden niet in ernstige mate met redelijke eisen van welstand in strijd zijn. Het welstandsadvies is volgens [appellante] onvoldoende gemotiveerd. Verder wordt haar bedrijfsvoering door het handhavend optreden ernstig geschaad, aldus [appellante].
2.3.1. Het dagelijks bestuur heeft zich bij het besluit van 28 juni 2011 gebaseerd op welstandsadviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie) van 1 november 2010 en de pleitaantekeningen van de welstandscommissie van 15 juni 2011. Bij de beoordeling van de reclameborden heeft de welstandscommissie zich gebaseerd op de criteria uit de Koepelnota. In deze nota is het inzake handhaving tegen reclame-uitingen gevoerde beleid gepubliceerd. De welstandscommissie heeft de reclameborden in ernstige mate in strijd met welstand geacht, omdat zij volgens haar een forse inbreuk op de gevelarchitectuur maken, onder meer vanwege de omvang en de opdringerigheid ervan. Nu de reclameborden als een exces worden beschouwd, geldt volgens de Koepelnota geen overgangstermijn en kan direct handhavend worden opgetreden, aldus het dagelijks bestuur.
2.3.2. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de adviezen van de welstandscommissie van 1 november 2010 en de pleitaantekeningen van 15 juni 2011 niet aan zijn oordeel dat het om een welstandsexces gaat ten grondslag mocht leggen. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat de reclameborden op de grens van de reclamezone zijn gesitueerd en in het gebied veel reclameborden en vlaggen met felle contrasterende kleuren voorkomen, geeft geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat op die borden en vlaggen niet hetzelfde welstandsregime van toepassing is.
Zoals de voorzieningenrechter ook terecht heeft overwogen, is enkel tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid, in verband waarmee het dagelijks bestuur van handhavend optreden moest afzien. De voorzieningenrechter heeft voorts in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur ten onrechte ook overigens geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen die ertoe noopten om van handhavend optreden af te zien.
2.4. [appellante] heeft in het hogerberoepschrift de in beroep aangevoerde gronden herhaald en ingelast. Op die gronden is de voorzieningenrechter ingegaan. [appellante] heeft, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Ook in zoverre faalt het betoog.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012