201110310/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1975 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie a] te Winterswijk (hierna onderscheidenlijk: de recreatiewoning en het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden en zijn hoofdverblijf elders, niet zijnde in een andere recreatiewoning, te vestigen.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit onder verlenging van de begunstigingstermijn gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wesselink, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen" rust op het perceel de bestemming "terrein voor verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de grond en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, wordt onder verboden gebruik in verband met alle bestemmingen in ieder geval verstaan: gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, met uitzondering van de dienstwoningen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de recreatiewoning permanent bewoont. De bevindingen van de uitgevoerde controles en overige door het college gestelde omstandigheden rechtvaardigen deze conclusie niet. Voorts heeft zij miskend dat de woning aan de [locatie b] te Winterswijk geschikt is om zowel hem als zijn ouders te huisvesten, aldus [appellant].
2.2.1. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de besluiten van 13 juli en 3 december 2010 in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [locatie b] te Winterswijk stond ingeschreven. Dit adres is 200 m van de recreatiewoning verwijderd en de woning op dat adres is van zijn ouders.
Het college heeft zich in het besluit van 3 december 2010 op het standpunt gesteld dat de aankoop van de recreatiewoning door [appellant] en de hernieuwde inschrijving op het adres van zijn ouders bijdraagt aan het vermoeden dat [locatie b] slechts als postadres fungeert en hij de recreatiewoning permanent bewoont. Voorts heeft het aan dat besluit verslagen van controleurs die de recreatiewoning in de periode van 28 juli 2009 tot 3 december 2010 105 keer op verschillende tijdstippen hebben bezocht, waaronder in de minder voor recreatie geschikte wintermaanden, ten grondslag gelegd. In de verslagen is 68 keer de aanwezigheid van een auto die aan [appellant] toebehoort vermeld en wordt melding gemaakt van afwisselend geopende en gesloten ramen. Verder zijn planten in de woning aanwezig die verzorging nodig hebben.
Het college heeft verder gesteld dat [appellant] de woning bij de aangifte voor het belastingjaar 2008 in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek en dat alleen is toegestaan, indien deze de belastingplichtige duurzaam als hoofdverblijf dient. Ten slotte heeft het gesteld dat de recreatiewoning een vaste telefoonaansluiting op naam van [appellant] heeft.
2.2.2. Onder voormelde op zichzelf niet weersproken omstandigheden heeft de rechtbank door het college het vermoeden dat [appellant] de recreatiewoning ten tijde van het besluit van 13 juli 2010 permanent bewoonde aannemelijk gemaakt geacht. Voorts heeft zij terecht door [appellant] het tegendeel niet aannemelijk geacht gemaakt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012