201111044/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 september 2011 in zaak nr. 11/485 in het geding tussen:
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft het college aan [appellant sub 1] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vijf meerpalen in de Ringvaart tegenover het perceel Vijfhuizerdijk 34, Vijfhuizen.
Bij besluit van 17 december 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 augustus 2010 herroepen en besloten alsnog de van rechtswege verleende bouwvergunning te publiceren.
Bij mondelinge uitspraak van 14 september 2011, waarvan het proces-verbaal gerectificeerd is verzonden op 2 november 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 27 augustus 2010 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellant sub 1 A], bijgestaan door S.A.N. Geerling, het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd heeft geoordeeld dat de plaatsing van meerpalen ten behoeve van een permanente ligplaats voor een pleziervaartuig in strijd is met de bestemming "Water". Het college stelt zich op het standpunt dat de meerpalen met dit doel een in het water passend bouwwerk is. [appellant sub 1] wijst in dit verband op de vele andere ligplaatsen en op jurisprudentie van de rechtbank te Leeuwarden.
2.1.1. Aan de Ringvaart ter hoogte van het perceel Vijfhuizerdijk 34 te Vijfhuizen rustte ten tijde van het indienen van de aanvraag ingevolge het bestemmingsplan "Vijhuizen-Dorp" de bestemming "Water".
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de kaart voor water aangewezen gronden bestemd voor water en de daarvoor nodig of daarin passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 3 m.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 1, voor de bouw van één of meer gemalen met een goothoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 25 m².
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt tot gebruik van de gronden strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 30, lid 1, in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen, woonarken of een casco (caisson) dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd.
2.1.2. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan dient te worden bezien of het te realiseren bouwwerk overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt. Dit betekent in dit geval dat niet alleen dient te worden bezien of de meerpalen passend zijn in water, maar ook of het gebruik daarvan voor het afmeren van een pleziervaartuig niet in strijd is met de bestemming.
In de voorschriften van het bestemmingsplan ontbreekt een nader omschrijving van water. De plaatsing van meerpalen en het gebruik daarvan voor het afmeren van een pleziervaartuig is onlosmakelijk verbonden met water en moeten derhalve als daarin passend worden geacht. Het bestemmingsplan bevat geen aanknopingspunten voor een beperkte uitleg. Het betoog slaagt.
2.2. De Afdeling zal hetgeen [wederpartij] overigens in beroep heeft aangevoerd bespreken, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
[wederpartij] heeft, ter ondersteuning van zijn betoog dat de plaatsing van de meerpalen en het gebruik daarvan voor het afmeren van een pleziervaartuig in strijd is met het bestemmingsplan, tevens aangevoerd dat dit leidt tot het gebruik van de Ringvaart als jachthaven.
Gelet op het ontbreken van enige voorziening daartoe is er geen grond voor het oordeel dat de plaatsing van de afmeerpalen en het afmeren van een pleziervaartuig leidt tot een gebruik als ware de Ringvaart een jachthaven. Het betoog faalt.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het plaatsen van de vijf meerpalen en het gebruik daarvan voor het afmeren van een pleziervaartuig niet in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 17 december 2010 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris het door [appellant sub 1] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 september 2011 in zaak nr. 11/485;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012