201105680/1/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Haaren,
2. [appellanten sub 2] wonend te Haaren,
3. de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant, gevestigd te Boxtel, en de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren, gevestigd te Haaren, (hierna: vereniging Het Groene Hart en de stichting LNMH),
appellanten,
de raad van de gemeente Haaren,
verweerder.
Bij besluit van 3 maart 2011, kenmerk 249, heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied, Holstraat 2 en Kovelsweg 5" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2011, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2011, en vereniging Het Groene Hart en stichting LNMH bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 25 mei 2011, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 augustus 2011. Vereniging Het Groene Hart en stichting LNMH hebben hun beroep aangevuld bij brief van 22 juni 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de vereniging Het Groene Hart en stichting LNMH hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2012, waar [appellanten sub 2], bij monde van [gemachtigde], vereniging Het Groene Hart en stichting LNMH, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door S. Verouden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Vereniging Het Groene Hart heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Hiervan is de Afdeling niet gebleken. Het bestemmingsplan is weliswaar gewijzigd vastgesteld, maar het beroep van vereniging Het Groene Hart richt zich niet tegen deze wijzigingen.
Het beroep van vereniging Het Groene Hart en stichting LNMH, voor zover dat is ingesteld door vereniging Het Groene Hart, is niet-ontvankelijk.
2.2. Het beroep van [appellanten sub 2] is mede ingediend door [belanghebbende], die op een afstand van ongeveer 1,4 km van het plangebied woont. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. [belanghebbende] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [belanghebbende] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellanten sub 2], voor zover dat is ingesteld door [belanghebbende], is niet-ontvankelijk.
2.3. Het plangebied bestaat uit twee plandelen met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen, voor zover van belang, "intensieve veehouderij" en "bouwvlak" ter plaatse van de percelen Holstraat 2 en Kovelsweg 5. De bouwvlakken hebben een omvang van 1,5 ha.
2.4. [appellanten sub 2] en de stichting LNMH voeren onder meer aan dat het plan niet had mogen worden vastgesteld, omdat de in het plan voorziene uitbreiding van intensieve veehouderijen kan leiden tot een toename van de ammoniakdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Stichting LNMH betoogt dat ten onrechte geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is opgesteld.
[appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een uitbreiding van de bouwvlakken voor de percelen Holstraat 2 en Kovelsweg 5 tot respectievelijk 2,2 en 2,5 ha, welke omvang van de bouwvlakken wel aan de percelen was toegekend in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", zoals dat was vastgesteld.
2.4.1. Het plangebied ligt in de nabijheid van de gebieden De Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en Kampina & Oisterwijkse Vennen. Bij beschikking van 7 december 2004 van de Europese Commissie (Pb L 387) zijn deze gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst.
Ingevolge artikel 1, onder n, sub 3, van de Nbw 1998 gelden deze gebieden als Natura 2000-gebied in de zin van die wet.
2.4.2. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge artikel 19j, tweede lid, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
2.4.3. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld, dat onder meer voorzag in een uitbreiding van de bouwvlakken van de intensieve veehouderijen op de percelen Holstraat 2 en Kovelsweg 5 tot respectievelijk 2,2 en 2,5 ha. Bij uitspraak van 7 september 2011, in zaak nr.
200907076/1/R3, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, onder meer voor zover het betrof de aanduiding "bouwvlak" op de plandelen met de bestemming "Agrarisch (A)" ter plaatse van de percelen Holstraat 2 en Kovelsweg 5 te Haaren, wegens strijd met artikel 19j van de Nbw 1998. Hiertoe heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"2.1.4.2. Ten aanzien van de uitbreiding van bouwvlakken bij recht voor drie in bijlage 7 van het plan genoemde intensieve veehouderijen gelegen aan de Holstraat 2 en Kovelsweg 5 te Haaren en de Gijzelsestraat 1 te Helvoirt is in de voortoets en het verweerschrift voorts aangegeven dat het gaat om zogeheten duurzame locaties in een verwevingsgebied, waarbij de uitbreidingsruimte grenst aan de bestaande bebouwing en bestaande natuur- en landschapswaarden buiten de bouwvlakken zijn gelaten. Volgens de voortoets is uitgesloten dat deze uitbreidingen een effect zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Naar het oordeel van de Afdeling ontslaat de ligging van deze veehouderijen in een verwevingsgebied en de begrenzing van hun bij recht uitgebreide bouwvlakken de raad niet van de verplichting om te onderzoeken wat de eventuele (cumulatieve) effecten van deze veehouderijen op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn. De voortoets biedt hierin geen inzicht."
2.4.4. Het standpunt van de raad dat uit de zogenoemde voortoets blijkt dat de voorziene uitbreidingen geen significante gevolgen hebben voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden kan niet worden gevolgd, nu uit de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling volgt dat deze voortoets daarin geen inzicht biedt. De Afdeling stelt vast dat voor het voorliggende plan geen nader onderzoek is verricht op dit punt, zoals de raad ter zitting ook heeft erkend. Het feit dat het plan thans voorziet in een geringere uitbreiding van de bouwvlakken ontslaat de raad niet van de verplichting een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de in het plan voorziene uitbreidingen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden als bedoeld in de uitspraak van 7 september 2011. Nu dergelijk onderzoek bij het voorliggende plan ontbreekt, is de conclusie dat bij de vaststelling van het plan artikel 19j van de Nbw 1998 niet in acht is genomen.
2.5. Nu uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 volgt dat de in dat plan opgenomen uitbreiding van de bouwvlakken op de betreffende percelen tot 2,2 ha en 2,5 ha niet in overeenstemming is met artikel 19j van de Nbw en uit het voorgaande volgt dat de in dit plan voorziene uitbreidingen tot 1,5 ha evenmin daarmee in overeenstemming zijn, kan het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte niet is voorzien in een uitbreiding van de intensieve veehouderijen tot 2,2 ha en 2,5 ha, en hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd, reeds daarom niet slagen.
2.6. In hetgeen [appellanten sub 2] en stichting LNMH hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998. De beroepen van [appellanten sub 2] en stichting LNMH zijn, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellanten sub 2] en stichting LNMH geen bespreking meer.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
2.7. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 2] en stichting LNMH op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2], voor zover dat is ingesteld door [belanghebbende], en het beroep van de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren, voor zover dat is ingesteld door vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2], voor zover ontvankelijk, en het beroep van de vereniging Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haaren van 3 maart 2011, kenmerk 249, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan buitengebied, Holstraat 2 en Kovelsweg 5";
IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Haaren tot vergoeding van de bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,92 (zegge: zevenendertig euro en tweeënnegentig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Haaren tot vergoeding van bij de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Haaren aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, zijnde € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) aan de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012