ECLI:NL:RVS:2012:BW7614

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112911/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor kerk- en multifunctioneel gebouw te Eindhoven onder vrijstelling bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van [appellant] e.a. tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 13 augustus 2010 aan Stichting Deeper Christian Life Ministry, betreft de oprichting van een kerk- en multifunctioneel gebouw op een perceel aan de Florencelaan/Palermopad in Eindhoven. Het college verleende de vergunning onder vrijstelling van het bestemmingsplan, omdat het project in strijd is met de bestemming 'Groenvoorzieningen' van het geldende bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag om vrijstelling terecht had goedgekeurd, ondanks bezwaren van [appellant] e.a. die stelden dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt in haar uitspraak dat de rechtbank terecht oordeelde dat het verslag van de hoorzitting voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Ook werd geoordeeld dat de stichting voldoende had aangetoond dat er geen alternatieven voor het project beschikbaar waren en dat de vrijstelling van het bestemmingsplan gerechtvaardigd was.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om vrijstelling op de juiste wijze heeft behandeld en dat de ruimtelijke onderbouwing aan de eisen voldeed. Het hoger beroep van [appellant] e.a. wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201112911/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 november 2011 in zaak nr. 11/1064 in het geding tussen:
[appellant] e.a.
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft het college aan Stichting Deeper Christian Life Ministry (hierna: de stichting) onder vrijstelling van het bestemmingsplan reguliere bouwvergunning verleend het oprichten van een kerk- en multifunctioneel gebouw op het perceel Florencelaan/Palermopad, ongenummerd, te Eindhoven (hierna: het project).
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het het door [appellant] e.a. daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2011, verzonden op 8 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 december 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] e.a. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2012, waar [appellant] e.a., vertegenwoordigd door mr. T. van den Berk, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door M. Heutink, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het op te richten gebouw zal worden gebruikt als kerk, crèche, kinder- en buitenschoolse opvang, ruimte ten behoeve van training van leiders en vrijwilligers en kamers voor de opvang van deelnemers aan trainingen en conferenties.
2.2. [appellant] e.a. betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 24 februari 2011 niet zorgvuldig is voorbereid, omdat het verslag van de hoorzitting van 17 november 2010 niet volledig is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2006 in zaak nr.
200502239/1), is aan de eisen van artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht voldaan, wanneer van de hoorzitting een verslag is gemaakt. Dat het verslag, naar [appellant] e.a. stellen, geen volledige weergave is van wat tijdens de hoorzitting is gezegd, heeft de rechtbank terecht niet tot vernietiging van het bij haar bestreden besluit geleid.
2.3. Niet in geschil is dat het project in strijd is met de ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woensel Noord-Oost 2007" op het perceel rustende bestemming "Groenvoorzieningen". Om realisering ervan niettemin toe te kunnen staan, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen, mits dat project van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien en gedeputeerde staten hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders, aldus die bepaling.
2.5. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de op 31 mei 2008 door de stichting aan hem verzonden brief ten onrechte als een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft aangemerkt.
2.5.1. Bij die brief heeft [partij] namens de stichting aan het college, voor zover thans van belang, het volgende te kennen gegeven:
"Naar aanleiding van ons gesprek van woensdag 20 mei 2008 met betrekking tot het realiseren van een multifunctioneel gebouw voor onze kerk, doe ik u hiermee verdere toelichting toe(komen). Ik zou namens onze stichting een aanvraag willen indienen voor het toetsen van ons plan dat bij deze brief bijgevoegd is.
(…)
Afwachtend op een snelle afhandeling en vooral positief besluit, verblijf ik."
2.5.2. De rechtbank heeft, mede gelet op het slot van de brief, waarin het college wordt gevraagd om een positief besluit, en op de omstandigheid dat bij de brief een situatieschets is gevoegd die aan de bij artikel 18, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 gestelde eisen voldoet, terecht geoordeeld dat het college deze brief heeft mogen aanmerken als inhoudende een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] e.a. betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Daartoe voeren zij aan dat niet voldaan wordt aan het principe van zuinig ruimtegebruik, bedoeld in de Interimstructuurvisie Noord-Brabant "Brabant in Ontwikkeling", die op 27 juni 2008 door Provinciale Staten is vastgesteld en het oordeel dat het wel aan dat principe voldoet in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is gemotiveerd.
2.6.1. Niet in geschil is dat de stichting jarenlang naar vrijstaande gebouwen binnen de regio Eindhoven heeft gezocht. Geschikte leegstaande gebouwen voor het door de stichting beoogde gebruik heeft zij niet gevonden. Het college diende te beslissen op het verzoek om vrijstelling voor het project. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] e.a. hebben geen concreet alternatief aangewezen. Nu gedeputeerde staten van Noord-Brabant voorts verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van de vrijstelling ten behoeve van het project en daaruit volgt dat zij van oordeel zijn dat met het bouwplan aan de eisen van het volgens de Interimstructuurvisie gevoerde beleid is voldaan, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dat punt niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant] e.a. betogen in hoger beroep voor het eerst dat het college ten onrechte niet heeft toegelicht, waarom een gebouw met een oppervlakte van 723 m² thans ruimtelijk inpasbaar wordt geacht, terwijl onder het voorheen geldende bestemmingsplan een maximum bebouwingsoppervlakte van 516 m² gold en waarom het thans een geringere afstand tussen de voorgevel van het kerkgebouw en de voorgevels van de woningen aan het Palermopad acceptabel acht dan de in de voor een eerder bouwplan opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden vermelde15 meter. Aangezien hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is gericht en er geen reden is om aan te nemen dat een en ander niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kunnen deze gronden niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
Het betoog faalt.
2.8. [appellant] e.a. betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet aan de, voor een eerder bouwplan op dezelfde locatie opgestelde en voor het project gehandhaafde, stedenbouwkundige randvoorwaarden voldoet. Daartoe voeren zij aan dat in de stedenbouwkundige randvoorwaarden een vijf meter brede strook is voorzien die in zijn geheel als een zogenoemde "groene singel" moet worden ingericht. Omdat een deel van deze strook in particuliere handen is, mag bij de bepaling van de breedte van deze groenstrook niet vanaf de grens van het Palermopad gemeten worden, maar moet dat vanaf het gedeelte van de strook dat niet in particuliere handen is gebeuren, aldus [appellant] e.a.
2.8.1. Volgens de stedenbouwkundige randvoorwaarden dient toekomstige bebouwing minimaal vijf meter vanaf de grens van het Palermopad te worden gerealiseerd en aan de zijde van het Palermopad van een "groene singel" te worden voorzien. De rechtbank heeft in de gestelde omstandigheid dat een deel van de vijf meter brede strook aan de gemeente niet in eigendom is, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat daarmee de grens van het Palermopad is verschoven en heeft met juistheid overwogen dat het college de breedte van de strook op de juiste wijze heeft bepaald door vanaf de grens van het Palermopad te meten. Voorts heeft zij terecht uit de stedenbouwkundige randvoorwaarden niet afgeleid dat de strook over de gehele breedte als groene singel moet worden ingericht. Dat de strook, naar [appellant] e.a. stellen, niet de beoogde robuustheid krijgt, wanneer deze niet over de volledige breedte van vijf meter met groen wordt ingericht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
2.9. [appellant] e.a. betogen tenslotte dat de rechtbank, door te overwegen dat het college uit het verzoek om vrijstelling heeft mogen afleiden dat alleen kerkleden van de voorzieningen in het gebouw gebruik zullen maken en de te realiseren 22 parkeerplaatsen daarom voorzien in de parkeerbehoefte, heeft miskend dat het bestreden besluit niet uitsluit dat anderen dan kerkleden van de voorzieningen gebruik maken en het aantal parkeerplaatsen derhalve onvoldoende is.
2.9.1. De stichting heeft in de aanvraag te kennen gegeven dat zij de in het te realiseren gebouw voorziene functies alleen ten behoeve van de eigen kerkleden zal gebruiken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college daaruit heeft mogen afleiden dat slechts gemeenteleden van de voorzieningen gebruik zullen maken en voldoende rekening heeft gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan.
Ook dit betoog faalt.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
414-724.