201104968/1/R4.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Exloo, gemeente Borger-Odoorn,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Exloo, gemeente Borger-Odoorn,
de raad van de gemeente Borger-Odoorn,
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Exloo" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door H. Post, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een volledig herziene en geactualiseerde regeling voor de bebouwde kom van Exloo. De regeling die het plan biedt is met betrekking tot de reeds voorkomende functies en activiteiten consoliderend van karakter. Daarnaast voorziet het plan als nieuwe ontwikkeling in mogelijkheden voor woningbouw onder meer op een inbreidingslocatie aan de Fabrieksstraat en op het terrein van de voormalige gemeentewerf.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] heeft bezwaren tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" dat ziet op het perceel dat is gelegen tussen zijn eigen perceel [locatie 1] en het perceel [locatie 2]. Hij betoogt dat het plan voor dit perceel ten onrechte de bouw van een woning mogelijk maakt, in afwijking van het voorgaande plan en van het voorontwerp waarin - in overeenstemming met het Integraal Woonplan 2004 - slechts woningbouw werd toegestaan aan de Fabrieksstraat en op het terrein van de voormalige gemeentewerf. Volgens [appellant sub 1] verdraagt de bouwmogelijkheid zich ook niet met de brief van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2008 aan de eigenaar van het perceel, [eigenaar], waarin is vermeld dat de open plekken aan het Zuideinde waardevol zijn en niet als nieuwbouwlocatie worden aangemerkt. De raad heeft ten onrechte de Structuurvisie Borger-Odoorn aangegrepen om de uitzondering die ten behoeve van [eigenaar] is gemaakt te motiveren, aldus [appellant sub 1]. Hij brengt hierbij onder meer naar voren dat de Structuurvisie pas op 9 december 2010 en dus ruim na de terinzagelegging van het ontwerpplan is vastgesteld.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat woningbouw op het perceel aan het Zuideinde ruimtelijk aanvaardbaar is en zich voorts verdraagt met de Structuurvisie.
2.2.2. [appellant sub 1] woont aan [locatie 1]. Tussen partijen is niet in geschil dat het voorgaande plan niet de mogelijkheid bood voor woningbouw op het perceel dat is gelegen tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Op het perceel bevindt zich geen bebouwing. In het voorliggende plan is aan het perceel van [appellant sub 1], alsmede aan de omliggende percelen - waaronder ook het perceel dat is gelegen tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] - de bestemming "Gemengd (GD)" toegekend met een doorlopend bouwvlak.
2.2.3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd (GD)" aangewezen gronden bestemd voor wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie.
Ingevolge lid 5.2, onder a, sub 6, is uitbreiding van het aantal woningen niet toegestaan, met uitzondering van het perceel gelegen tussen huisnummers [locatie 1] en [locatie 2].
2.2.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Verder kan de raad - zoals in dit geval is gebeurd - een bestemmingsplan ten opzichte van het voorontwerp gewijzigd vaststellen.
In het voorontwerp van het plan was niet voorzien in de mogelijkheid een woning te bouwen op het perceel tussen huisnummers [locatie 1] en [locatie 2]. De raad heeft uiteengezet dat de inspraakreactie van [eigenaar] aanleiding was om in het ontwerpplan alsnog die mogelijkheid op te nemen. Daarbij is betekenis toegekend aan de Structuurvisie die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp op 1 juli 2010 al in procedure was. In de Structuurvisie is vermeld dat - in tegenstelling tot het uitgangspunt in de door [appellant sub 1] genoemde brief uit 2008 - incidenteel, op zichzelf staande, woningbouw wordt toegestaan op open plekken binnen de bebouwingsstructuren van de linten en de uitlopers van de esdorpen. De raad heeft verder toegelicht, dat als gevolg van deze nuancering van het strikte beleid dat is verwoord in de brief uit 2008, ten behoeve van de vaststelling van het plan als uitgangspunt is gehanteerd om medewerking te verlenen aan verzoeken voor het opvullen van open plekken in de lintbebouwing in Exloo indien dat voor de betrokken locatie ruimtelijk aanvaardbaar werd geacht. Er is geen aanleiding om dit uitgangspunt onredelijk te achten.
Ten tijde van de vaststelling van het plan was de Structuurvisie reeds van kracht. De bestemming die door [appellant sub 1] wordt aangevochten betreft een open plek in de lintbebouwing aan het Zuideinde en past als zodanig in het hiervoor weergegeven uitgangspunt van de Structuurvisie. De raad heeft zijn standpunt dat woningbouw op het perceel ruimtelijk aanvaardbaar is onderbouwd door er op te wijzen dat het perceel als het ware ingeklemd ligt tussen bestaande bebouwing en als onbebouwde ruimte geen bijzondere waarde heeft. Verder kenmerkt het desbetreffende deel van het Zuideinde zich volgens de raad door recente nieuwbouw. [appellant sub 1] heeft de juistheid van dit standpunt van de raad niet bestreden.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" ten aanzien van het perceel gelegen tussen huisnummers [locatie 1] en [locatie 2] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
2.3. [appellant sub 2] en anderen hebben bezwaren tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de aanduiding "wijzigingsgebied 1" dat ziet op gronden aan de Fabrieksstraat. Zij vrezen - samengevat weergegeven - dat de met het plan ter plaatse mogelijk gemaakte woningbouw zal leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat en waardedaling van hun woningen.
2.3.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd (GD)" aangewezen gronden bestemd voor wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie.
Ingevolge lid 5.5 kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van ten hoogste 35 grondgebonden woningen, ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsgebied 1'.
2.3.2. De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat het plan met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de aanduiding "wijzigingsgebied 1" dat ziet op gronden aan de Fabrieksstraat onjuist - wat de begrenzing ervan betreft abusievelijk in afwijking van het ontwerpplan - is vastgesteld en dat hij daarom voornemens is om het plan in zoverre te herzien. In het kader van de te volgen nieuwe bestemmingsplanprocedure zal met de omwonenden overleg worden gevoerd over de inrichting van de desbetreffende gronden, aldus de raad.
2.3.3. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de aanduiding "wijzigingsgebied 1" dat ziet op de gronden aan de Fabrieksstraat genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.4. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Borger-Odoorn van 17 februari 2011, kenmerk 11.00485, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de aanduiding "wijzigingsgebied 1" dat ziet op de gronden aan de Fabrieksstraat;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Borger-Odoorn tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 51,12 (zegge: eenenvijftig euro en twaalf cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Borger-Odoorn aan [appellant sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012