201108962/1/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lopik,
2. [appellant sub 2], wonend te Lopik,
3. [appellant sub 3], wonend te Lopik,
appellanten,
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Plan Brokking" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 13 september 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], die ook optrad namens [appellant sub 2] en [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J. Broeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter ziting verschenen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mourik Groot-Ammers B.V., vertegenwoordigd door D. Brokking en J.A. van Steenis.
2.1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van zeven vrijstaande woningen, achttien twee-onder-een-kapwoningen en natuurcompensatie ter plaatse van een voormalige veevoederfabriek.
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd over het woningbouwplan.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat het ontwerp van het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze ter inzage heeft gelegen. Niet is gebleken dat in de publicatie daarvan het plan onvoldoende is beschreven.
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", in strijd met het provinciale beleid, zoals vastgelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan), is vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat de ver buiten de zogenoemde rode contour voorziene woningen niet bijdragen aan het in het Streekplan opgenomen vereiste van kwaliteitsverbetering.
2.3.1. De raad stelt dat de voorziene lintbebouwing buiten de rode contour niet in strijd is met het streekplan. In dit verband voert hij aan dat op basis van het uitgangspunt van gebiedsontwikkeling verdichting op beperkte schaal buiten de rode contour voor kleine bebouwingsenclaves wordt toegestaan indien de bestaande agrarische functies niet worden aangetast en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Het plan voorziet volgens de raad in kwaliteitsverbetering in de vorm van sanering van een niet-agrarisch bedrijf en de realisatie van karakteristieke groenstructuren.
2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat ingevolge artikel 9.1.2., eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge artikel 9.1.2., vierde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de WRO van toepassing op een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO. Dit betekent dat een streekplan het rechtsgevolg behoudt dat het onder de WRO had. Uit artikel 4a van de WRO volgt dat het streekplan, behoudens indien sprake is van een concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan.
De Afdeling stelt vast dat het streekplan geen concrete beleidsbeslissingen bevat. De raad was derhalve niet zonder meer gehouden het beleid van de provincie inzake de rode contouren te volgen. Wel diende de raad het provinciale beleid op dit punt in de afweging mee te wegen als een bij het plan betrokken belang.
Volgens het streekplan is lintbebouwing buiten de rode contour in beginsel ongewenst, maar dient per geval een afweging te worden gemaakt en kan, indien de kwaliteit van het gebied wordt verbeterd en bestaande omringende functies niet worden aangetast, aldaar toch enige woningbouw gerealiseerd worden. Kwaliteitsverbetering kan plaatsvinden in de vorm van landschappelijke ontwikkeling en sloop van voormalige bedrijfsbebouwing.
De raad heeft op basis van gebiedsontwikkeling ten behoeve van het plan een ruimtelijke afweging gemaakt. De voorziene natuurcompensatie op het zuidelijke plangebied sluit volgens de raad goed aan op de kernkwaliteiten van het bestaande landschap. De raad heeft tevens aangegeven dat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit optreedt in de vorm van bedrijfssanering van het voormalig veevoederbedrijf. Gelet hierop heeft de raad het aangehaalde provinciale beleid in de belangenafweging betrokken.
2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen voorts dat het uitgangspunt van landschappelijke openheid uit het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied", waarin de desbetreffende gronden een agrarische bestemming hadden, zich verzet tegen de thans voorziene grootschalige ontwikkeling binnen de bestemming "Wonen". Evenmin heeft de raad gemotiveerd afgeweken van het aanvankelijk opgestelde bouwplan van negen vrijstaande woningen. Voorts stellen zij dat aan de voorziene woningen geen ruimtelijke, maar slechts financiële motieven ten grondslag liggen. Gelet hierop is geen rekening gehouden met de belangen van omwonenden.
2.4.1. De raad stelt dat de gronden in het plangebied, voor zover gelegen in het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied", waren bestemd voor "Agrarische doeleinden", waarbinnen plaatselijke verdichting van het landschap door bebouwing en opgaande beplanting was toegestaan. Voor zover aan de gronden in het plangebied de bestemming "Natuur" is toegekend, past dit binnen de uitgangspunten van dat plan, aldus de raad. Voor zover het plangebied is gelegen in het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Lopik", hadden de gronden de bestemming "Kleine bedrijven met bijbehorende erven" en was bedrijfsbebouwing tot 18 m hoog voor diverse bedrijfsvormen mogelijk.
Op basis van het uitgangspunt van gebiedsontwikkeling is een ruimtelijke afweging gemaakt om medewerking te verlenen aan het plan. De raad stelt dat de aanvankelijk geplande bouw van negen vrijstaande woningen wegens een gebrek aan belangstelling niet doorging. Om deze reden is een gewijzigd woningbouwplan, waarin onder meer kleinere woningen zijn opgenomen die beter aansluiten op de woningmarkt, ontwikkeld.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De Afdeling stelt bovendien vast dat de gronden in het plangebied gedeeltelijk volgens het voorheen ter plaatse geldende plan "Buitengebied Lopik" een bedrijfsbestemming en gedeeltelijk volgens het voorheen ter plaatse geldende plan "Landelijk Gebied" een agrarische bestemming hadden. Anders dan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen, gold ter plaatse van de gronden in het laatstgenoemde bestemmingsplan derhalve niet het uitgangspunt van landschappelijke openheid, maar waren de gronden tevens aangewezen als "Primair agrarisch gebied, kleinschalig", gekenmerkt door plaatselijke verdichting van het landschap door opgaande beplanting. Gelet op de situering van de voorziene woningen nabij de bestaande lintbebouwing in combinatie met natuurontwikkeling en de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van het veevoederbedrijf, acht de Afdeling de keuze van de raad om de ontwikkeling van woningbouw mogelijk te maken niet onredelijk. De raad heeft, anders dan gesteld, gemotiveerd waarom het uitgangspunt voor negen vrijstaande woningen is verlaten. De verkoopbaarheid van de woningen is daarbij bepalend geweest. De economische uitvoerbaarheid van het plan is een aspect dat de raad bij de vaststelling van het plan moet bezien.
2.5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene woningen, nu het oorspronkelijke bouwplan, bestaande uit slechts negen vrijstaande woningen, evenmin kon doorgaan vanwege een gebrek aan behoefte. Ook volgt uit onderzoek naar de woningbehoefte dat vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen ruim vertegenwoordigd zijn in Lopik.
2.5.1. Blijkens het onderzoek naar de woningbehoefte in Lopik, opgenomen in "De woningmarkt in Lopik 2010-2015" (hierna: woningbehoefteonderzoek), zal er een tekort aan vrijstaande eengezinswoningen en geen overschot in de twee-onder-een-kap- of geschakelde woningen ontstaan, aldus de raad.
2.5.2. In het woningbehoefteonderzoek is aangegeven dat in Lopik Dorp behoefte bestaat aan vrijstaande eengezinswoningen. Dat er volgens het woningbehoefteonderzoek in Lopik Dorp geen tekort, maar ook geen overschot aan twee-onder-een-kap- of geschakelde woningen voor de periode van 2010 tot 2015 wordt verwacht, betekent nog niet dat er gedurende de planperiode van tien jaar geen behoefte is aan dergelijke woningen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het woningbehoefteonderzoek alleen is gebaseerd op de lokale behoefte en het plan gefaseerd wordt uitgevoerd.
2.6. Voorts vrezen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voor een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van verkeers- en lichthinder als gevolg van verkeersaantrekkende werking vanwege de voorziene woningen en het natuurgebied.
2.6.1. De bedrijfssanering heeft volgens de raad een positief effect op de verkeerssituatie in de omgeving. Vanwege de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de veevoederfabriek is bovendien de S.L. van Alterenlaan voor doorgaand verkeer afgesloten. Hierdoor neemt het aantal verkeersbewegingen langs het plangebied sterk af. Omdat het achterliggende natuurgebied niet openbaar toegankelijk wordt, zal het plan in zoverre geen extra verkeersaantrekkende werking hebben, aldus de raad.
2.6.2. Gelet op het aantal in het plan voorziene woningen, het verdwijnen van de verkeersstromen vanwege de bedrijfssanering en het privé-karakter van het achterliggende natuurgebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woningbouwontwikkeling niet een zodanige verkeersaantrekkende werking met zich brengt dat voor onaanvaardbare verkeers- en lichthinder hoeft te worden gevreesd. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan niet in de weg staat aan de ontwikkeling van opgaande beplanting zoals opgenomen in het inrichtingsplan ter voorkoming van eventuele lichthinder.
2.7. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met een bestaande sloot ten behoeve van de afwatering van zijn perceel en nabijgelegen percelen op het plangebied, wordt overwogen dat de raad en Mourik Groot-Ammers B.V. ter zitting hebben toegezegd dat zal worden voorzien in een adequate afwatering van de betreffende percelen in het plangebied. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan hieraan in de weg staat.
2.8. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012