ECLI:NL:RVS:2012:BW7635

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110178/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte van appellant door korpschef politie Twente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de intrekking van zijn jachtakte door de korpschef van politie Twente. De korpschef heeft op 30 november 2009 besloten de jachtakte van [appellant] in te trekken, omdat hij ervan verdacht werd de Flora- en faunawet (Ffw) te hebben overtreden. Dit besluit werd later door de minister van Justitie bevestigd. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 mei 2012. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was vertegenwoordigd. De Raad heeft overwogen dat de korpschef terecht heeft geconcludeerd dat er vrees was voor misbruik van wapens door [appellant]. Dit was gebaseerd op processen-verbaal waarin werd beschreven dat [appellant] op 2 november 2009 wilde zwijnen had opgespoord en mogelijk had geholpen bij het doden van deze dieren zonder de vereiste toestemming van de jachthouder.

De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was, omdat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden die aan het bezit van een jachtakte zijn verbonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat [appellant] in strijd met de Ffw had gehandeld. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de korpschef om de jachtakte in te trekken werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

201110178/1/A3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 augustus 2011 in zaak nr. 10/1026 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft de korpschef van politie Twente de jachtakte van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft de minister van Justitie het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2011, verzonden op 18 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2011.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort te vervoeren of onder zich te hebben.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, is het verboden te jagen zonder voorzien te zijn van een geldige jachtakte, voor zover het betreft het jagen met een geweer.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, wordt een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte in ieder geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens artikel 9 door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten op de door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. (…);
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en bossen of
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
Ingevolge het vijfde lid kunnen gedeputeerde staten ten aanzien van één of meer van de door hen krachtens het eerste lid aangewezen personen of categorieën van personen bepalen dat zij toegang hebben tot alle krachtens het eerste lid aangewezen gronden. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe zonodig met behulp van de sterke arm toegang te verschaffen.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 9:
a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
b. (…);
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en bossen;
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of
e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen.
Volgens bijzonder deel (B), paragraaf 1.2, ad b, van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Stcrt. 2005, 138; hierna: CWM 2005), vallen de termen "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" in de Wet wapens en munitie en de termen in de Ffw inhoudelijk samen. Hetgeen in de CWM 2005 omtrent "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Ffw.
Volgens paragraaf 1.1 zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie.
Volgens paragraaf 1.2 kan vrees voor misbruik blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken of andere omtrent de aanvrager bekende feiten. Waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft wordt een restrictief beleid gevoerd.
Volgens deze paragraaf, ad b, kan de vrees voor misbruik worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet of nog niet tot een veroordeling heeft geleid.
2.2. Aan het besluit van 30 november 2009 heeft de korpschef tegen [appellant] opgemaakte processen-verbaal ten grondslag gelegd. Volgens het proces-verbaal van 3 november 2009 met nummer 2009048894 wordt [appellant] er van verdacht artikel 9 van de Ffw te hebben overtreden. In achterliggende processen-verbaal is beschreven dat [appellant] op 2 november 2009 wilde zwijnen heeft opgespoord om deze te doden en mogelijk heeft gemaakt dat de dieren werden gedood door zijn [jachtmaat]. Hiertoe zou aan hem noch aan [jachtmaat] toestemming zijn verleend door de jachthouder van het perceel te De Lutte, [jachthouder]. Voorts heeft [appellant] in zijn auto een wild zwijn vervoerd.
Volgens de korpschef heeft [appellant] er blijk van gegeven de rechtsregels niet strikt na te leven, wat kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Voorts heeft [appellant] mogelijk gemaakt dat [jachtmaat] misbruik kon maken van zijn wapen. De korpschef heeft dan ook het standpunt ingenomen dat er reden is te vrezen dat door [appellant] misbruik zal worden gemaakt van wapens of munitie dan wel dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet kan worden toevertrouwd. Gelet hierop heeft de korpschef ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw de aan [appellant] verleende jachtakte ingetrokken.
2.3. De minister heeft bij besluit van 19 augustus 2010 het besluit van de korpschef gehandhaafd, omdat volgens hem de korpschef terecht het standpunt heeft ingenomen dat er aanwijzingen zijn dat aan [appellant] het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet beschikte over toestemming van [jachthouder]. De wijze waarop toestemming kan worden verleend is vormvrij, aldus [appellant]. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet in haar uitspraak betrokken. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat hij heeft voldaan aan het door gedeputeerde staten van Overijssel, in aanvulling op het besluit van 5 februari 2004, ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Ffw genomen aanwijzingsbesluit van 20 oktober 2008. Bovendien heeft hij naar zijn zeggen vertrouwen mogen ontlenen aan de bewering van [jachtmaat] dat hij een jachtakte had.
2.5. Op 5 februari 2004 hebben gedeputeerde staten ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Ffw in het belang van de openbare veiligheid jachthouders en jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder aangewezen als categorieën van personen die de stand van het wild zwijn kunnen beperken met behulp van het geweer op het grondgebied van de Overijsselse gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Ommen, Rijssen, Tubbergen, Twenterand en Wierden.
Bij besluit van 20 oktober 2008 hebben gedeputeerde staten, als aanvulling op het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004, in het belang van de openbare veiligheid, de volksgezondheid en ter voorkoming van belangrijke schade, jachthouders en jachtaktehouders aangewezen als categorieën van personen die de stand van het wild zwijn kunnen beperken met behulp van het geweer op het grondgebied van de gemeenten Raalte, Zwolle, Olst-Wijhe, Dalfsen, Deventer, Kampen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland. In dit besluit is onder meer gemeld dat toestemming van de grondgebruiker of grondeigenaar verplicht is.
Bij besluit van 14 december 2004 hebben gedeputeerde staten aan Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (hierna: de FBE) ingevolge artikel 68 van de Ffw ontheffing verleend van artikel 9 van de Ffw voor het doden van wilde zwijnen met behulp van geweer en kunstlicht op gronden gelegen in de in het besluit van 5 februari 2004 aangewezen gemeenten.
Op 14 januari 2009 heeft de FBE schriftelijk toestemming verleend aan Wild Beheer Eenheid De Lutte- Beuningen (hierna: de WBE) om tot en met 31 december 2009 van de ontheffing gebruik te maken.
Uit voormelde processen-verbaal is naar voren gekomen dat [eigenaar] grondeigenaar en grondgebruiker is van het betreffende perceel te De Lutte. Hij heeft [jachthouder] aangewezen als jachthouder op dit perceel. [jachthouder] is als jachthouder lid van de WBE.
2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2011 met zaak nr.
201009460/1), bevindt degene aan wie een jachtakte is verleend, zich in een uitzonderingspositie ten opzichte van de overige burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is reeds voldoende grond om daaraan een einde te maken.
2.7. Aanleiding voor het nemen van voormeld aanwijzingsbesluit van 20 oktober 2008 is dat in de in dit besluit aangewezen gemeenten wilde zwijnen zijn waargenomen. De gemeente Losser, waarin De Lutte is gelegen, is hierin niet als aangewezen gemeente genoemd. Uit dit besluit kan derhalve niet worden afgeleid dat dit het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004 vervangt voor zover het de gemeente Losser betreft. Gelet hierop is het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004 in dit geval van toepassing. In dit besluit is vermeld dat jachthouders en jachtaktehouders met schriftelijke toestemming van de jachthouder als aangewezen categorieën van personen de stand van het wild zwijn kunnen beperken met behulp van een geweer. In weerwil van wat [appellant] betoogt is het verlenen van toestemming door de grondeigenaar of grondgebruiker in deze situatie derhalve niet vormvrij.
Uit de aan het besluit van 19 augustus 2010 ten grondslag gelegde processen-verbaal is op te maken dat [jachthouder] als jachthouder aan [appellant] of [jachtmaat] niet vooraf mondeling of schriftelijk toestemming heeft verleend. Weliswaar heeft [jachthouder] op schrift gesteld dat hij toestemming aan hen heeft verleend, volgens het proces-verbaal van zijn verhoor van 22 december 2009 met nummer 2009048894-38 heeft hij dit eerst na de aanhouding van [appellant] en [jachtmaat] op hun verzoek gedaan. Aan de verklaring van [jachthouder] die in een ambtsedig proces-verbaal is vastgelegd, wordt meer waarde gehecht dan aan diens ongedateerde, op schrift gestelde verklaring. Dat [jachthouder] zijn verklaring ten overstaan van de verbalisanten onder druk en in strijd met de waarheid zou hebben afgelegd, is niet aannemelijk gemaakt. Hieruit volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de minister terecht ervan is uitgegaan dat ten tijde van de aanhouding op 2 november 2009 [appellant] noch [jachtmaat] beschikte over toestemming om de stand van het wild zwijn te beperken. Hierdoor is niet voldaan aan het vereiste in het aanwijzingsbesluit van 5 februari 2004. Dat [appellant] heeft vertrouwd op [jachtmaat] komt voor zijn risico. Juist vanwege de uitzonderingspositie waarin [appellant] zich als jachtaktehouder bevond, had het op zijn weg gelegen te controleren of [jachtmaat] daadwerkelijk over een vereiste schriftelijke toestemming beschikte teneinde zich ervan te vergewissen dat hij de wettelijke regels zou naleven.
Gelet op het voormelde heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich, gebaseerd op de tegen [appellant] opgemaakte processen-verbaal, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in strijd met de artikelen 9 en 13 van de Ffw heeft gehandeld. [appellant] heeft er hierdoor blijk van gegeven rechtsregels, waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde, niet strikt na te leven. De minister heeft dan ook het standpunt mogen innemen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw is de aan [appellant] verleende jachtakte derhalve terecht ingetrokken. Wat [appellant] verder heeft betoogd, maakt dit niet anders. Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
176-741.