ECLI:NL:RVS:2012:BW7641

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110001/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en exploitatieplan 'Lage Heide, wonen' vastgesteld door de gemeente Valkenswaard

Op 7 juli 2011 heeft de raad van de gemeente Valkenswaard het bestemmingsplan "Lage Heide, wonen" en het exploitatieplan vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak op 14 mei 2012 behandeld. De appellanten betogen onder andere dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze mondeling toe te lichten en dat het bestemmingsplan niet had mogen worden vastgesteld zolang het reconstructieplan nog niet onherroepelijk is. De Raad overweegt dat de procedure volgens de wettelijk voorgeschreven wijze is verlopen en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de informatievoorziening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het beroep van [appellant sub 2] wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan. De Raad concludeert dat de belangen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] rechtstreeks bij de vaststelling van het plan zijn betrokken, maar dat hun beroep tegen het exploitatieplan niet-ontvankelijk is. De Raad oordeelt dat het bestemmingsplan en het exploitatieplan in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Raad verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond.

Uitspraak

201110001/1/R3.
Datum uitspraak: 6 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] (hierna: [appellant sub 1] en anderen), allen wonend te Valkenswaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenswaard,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Lage Heide, wonen" en het exploitatieplan "Lage Heide, wonen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2012, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], en de raad, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. D.A.J. Meeuwsen en ing. J.A.W.M. Loeffen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Bestemmingsplan
2.1. De raad stelt zich ten aanzien van [appellant sub 2] in de eerste plaats op het standpunt dat hij in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is naar aanleiding van een amendement, waarin besloten is tot het instellen van eenrichtingverkeer op de Venbergseweg, een aanvulling in de plantoelichting opgenomen met betrekking tot het onderdeel verkeer en zijn aan het bestemmingsplan twee verkeersonderzoeken toegevoegd. Het instellen van eenrichtingverkeer dient echter gerealiseerd te worden met een verkeersbesluit, aldus de raad. Voorts ziet het bezwaar tegen de toepassing van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) volgens de raad niet op de inhoud van het bestemmingsplan.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het beroep van [appellant sub 2] niet is gericht tegen de gewijzigde vaststelling van de verbeelding en planregels, doch slechts tegen in de plantoelichting aangekondigde verkeersmaatregelen en de toepasselijkheid van de Chw. Voor verkeersmaatregelen dient een afzonderlijk besluit te worden genomen. Dat besluit ligt hier niet ter toets voor, zodat bezwaren die hier op zien in de voorliggende procedure niet aan de orde kunnen komen. Voorts is het aantal woningen en de toepasselijkheid van de Chw niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerp, zodat deze beroepsgrond evenmin is gericht tegen de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
2.2. De raad stelt zich ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover het betreft [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], op het standpunt dat afgevraagd kan worden in hoeverre zij als rechtstreeks belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder a, van de Wro, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van ongeveer 330 woningen.
2.2.3. De Afdeling stelt vast dat de gronden van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] aan de [locatie] zich bevinden op een afstand van ongeveer 175 tot 200 m van het plangebied. Gelet op de ruimtelijke uitstraling, waaronder de door de raad niet bestreden verkeerstoename als gevolg van het plan, en de omvang van de in het plan voorziene woonwijk, is de Afdeling van oordeel dat de belangen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] rechtstreeks bij de vaststelling van het plan zijn betrokken.
2.3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze mondeling toe te lichten. Na het gesprek met enkele bestuurders van de gemeente dat op 20 juni 2010 heeft plaatsgevonden hebben zij niets meer vernomen. Bovendien zijn zij ten onrechte via nieuwsbrieven ingelicht.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de procedure volgens de wettelijk voorgeschreven wijze is verlopen. De nieuwsbrief wordt standaard in het plangebied en de aanliggende woonwijk, waaronder Dommelen, verspreid.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de wettelijke procedure voor het vaststellen van een bestemmingsplan er niet toe verplicht om degenen die een zienswijze omtrent het plan naar voren hebben gebracht, de gelegenheid te geven deze mondeling toe te lichten. Desalniettemin heeft de raad hen in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de informatievoorziening en communicatie met betrekking tot het plan niet op de wettelijk voorgeschreven wijze hebben plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de Chw niet van toepassing kan zijn omdat het reconstructieplan "Boven-Dommel" nog niet onherroepelijk is.
2.4.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid van bijlage I behorende bij de Chw, zoals deze gold ten tijde van belang, wordt onder ruimtelijke en infrastructurele projecten verstaan ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
2.4.2. Nu het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied is afdeling 2 van de Chw van toepassing. De toepasselijkheid van de Chw wordt bepaald door die wet zelf en is niet afhankelijk van de mogelijke onherroepelijkheid van een reconstructieplan.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet had mogen worden vastgesteld zolang het reconstructieplan nog niet onherroepelijk is. Hiertoe voeren zij aan dat het plangebied hiervan deel uitmaakt en dat het integraal in het kader van een herziening in één nieuw bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Versnippering van het bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid", waar het voorliggende plangebied tevens deel van uitmaakte, leidt voorts tot rechtsonzekerheid.
2.5.1. De raad stelt dat hij naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009, zaak nr.
200800772/1, waarin de Afdeling het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid" gedeeltelijk heeft vernietigd, ervoor heeft gekozen om voor de voorziene woonwijk een apart bestemmingsplan op te stellen.
2.5.2. Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat het bestemmingsplan niet had mogen worden vastgesteld voordat het reconstructieplan onherroepelijk is geworden, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar overweging 2.4. in de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010, in zaak nr.
200807643/1/R1, dat het reconstructieplan voor de woningbouwlocatie geen juridisch bindende onderdelen bevat. Dit betekent echter niet dat daarmee de rechtsbeschermingsmogelijkheden worden ontnomen. Rechtsbescherming wordt echter niet op het niveau van het reconstructieplan geboden, maar eerst bij de vaststelling van het bestemmingsplan, aldus de Afdeling in voornoemde uitspraak.
Ten overvloede merkt de Afdeling op dat het plangebied in het reconstructieplan is aangeduid als ontwikkelingszone voor nieuwe functies op het gebied van wonen, werken en leefbaarheid en dat het bestemmingsplan zich daarmee verdraagt.
2.5.3. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van een zodanige samenhang tussen de gronden in het voorliggende plangebied, waarin hoofdzakelijk woningbouw mogelijk wordt gemaakt, en de gronden in het bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid", waarin aanvankelijk tevens onder andere een bedrijventerrein en natuurontwikkeling was voorzien, dat het plangebied in het bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid" had moeten worden opgenomen. Voorts is niet gebleken dat de rechtszekerheid door een afzonderlijk bestemmingsplan voor de woningbouw wordt aangetast en staat voornoemde uitspraak van 25 maart 2009 daar niet aan in de weg.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (hierna: Structuurvisie) en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011), en niet het provinciale beleid zoals vastgelegd in het streekplan Noord-Brabant 2002 (hierna: streekplan) zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het reconstructieplan op 29 juli 2005 aan het plan ten grondslag heeft gelegd. Gelet hierop dient onder andere toepassing te worden gegeven aan het provinciale beleid inzake de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS).
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het meest recente provinciale beleid aan het plan ten grondslag ligt en dat de Structuurvisie en de Verordening 2011 het reconstructieplan voor wat betreft het plangebied feitelijk vervangen.
2.6.2. Anders dan [appellant sub 1] en anderen kennelijk veronderstellen, was het door hen bedoelde streekplan reeds vervallen ten tijde van het bestreden besluit. De toepasselijke provinciale algemene regels en het provinciale beleid zoals dat gold ten tijde van dat besluit zijn de op 1 maart 2011 in werking getreden Verordening 2011 en de op 1 januari 2011 in werking getreden Structuurvisie. Met de inwerkingtreding van de Verordening 2011 is de gebiedstypering GHS komen te vervallen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat zolang het reconstructieplan nog niet onherroepelijk is, het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de inwerkingtreding van het reconstructieplan. De raad heeft het plan terecht getoetst aan het provinciale beleid zoals dat gold ten tijde van de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de verkeersafwikkeling van het plangebied, die reeds in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 door de Afdeling onvoldoende werd geacht, sindsdien niet is verbeterd vanwege het aanwezige sluipverkeer en de voorziene 330 woningen. Voorts richten zij hun beroep tegen het aangenomen amendement om eenrichtingsverkeer op de Venbergseweg in te stellen. De door hen aangedragen alternatieve verkeersverbinding lost de aanwezige verkeersproblemen volgens hen op.
2.7.1. De raad stelt onder verwijzing naar de verrichte verkeersonderzoeken dat de voorziene woonwijk ontsloten kan worden via de bestaande infrastructuur. Het bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid" voorzag daarentegen ook nog in de ontwikkeling van een omvangrijk bedrijventerrein. Het door [appellant sub 1] en anderen voorgestelde alternatief is, gelet op de gewijzigde inzichten, niet meer realistisch en past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Valkenswaard-Zuid" en het in werking zijnde uitwerkingsplan "Lage Heide, natuur". Dit alternatief is derhalve niet verder uitgewerkt.
2.7.2. Uit het door het onderzoeksbureau DHV B.V. in mei 2010 uitgevoerde verkeersonderzoek, neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek Plan Lage Heide", blijkt dat de aanleg van de nieuwe woonwijk niet leidt tot capaciteitsproblemen op de wegen in de bestaande wijk ten noorden van het plangebied. Ook blijken de huidige wegprofielen de extra verkeersstromen afkomstig van de nieuwe woonwijk aan te kunnen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet met bijvoorbeeld een tegenonderzoek aannemelijk gemaakt dat de capaciteit van de bestaande wegen onvoldoende is om de toename van het verkeer vanwege de woonwijk op te vangen. De uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2009 had mede betrekking op verkeer afkomstig van het voorziene bedrijventerrein. Voor zover zij in dit verband verwijzen naar het door hen aangedragen alternatief, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft de door [appellant sub 1] en anderen voorgestelde ontsluiting door het Dommeldal voldoende in zijn afweging betrokken. Ten aanzien van de bezwaren van [appellant sub 1] en anderen tegen de aangenomen motie om eenrichtingsverkeer op de Venbergseweg in te stellen, verwijst de Afdeling naar hetgeen in 2.1.1. is overwogen.
Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat woningbouw ter plaatse ongewenst is. In dit verband voeren zij aan dat woningbouw leidt tot een aantasting van het in het plangebied volgens het streekplan aanwezige struweelvogelgebied, de natte natuurparel en van een waardevol cultuurhistorisch gebied met aardkundige waarden. Voorts is woningbouw binnen een overstromingsgebied van de Maas ongewenst.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de Verordening 2011. Er zijn geen bezwaren tegen de aanleg van de nieuwe woonwijk, nu het nabijgelegen plangebied van het uitwerkingsplan "Lage Heide, natuur" voorziet in struweel en een waterbergingsgebied. Voorts verwijst de raad naar de resultaten uit het natuuronderzoek "Evaluatie natuuronderzoeken Lage Heide". Tevens voorziet het zuidelijk deel van het plangebied in een ecologische verbindingszone. Naar aanleiding van een uitgebreid archeologisch onderzoek heeft de raad voor de percelen met een archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen. In het plan is bovendien rekening gehouden met de bestaande lintbebouwing, het historisch groen, het gemeentelijke monument en de cultuurhistorisch waardevolle panden, aldus de raad.
2.8.2. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat de woningbouw leidt tot een aantasting van het in het plangebied aanwezige struweel en de natte natuurparel zoals genoemd in het streekplan overweegt de Afdeling dat niet het streekplan, maar de Verordening 2011 in dit geval van toepassing is. De Afdeling stelt vast dat het plangebied volgens de Verordening 2011 in het zoekgebied stedelijke ontwikkeling ligt. Gelet hierop is het plan niet met de hieraan ten grondslag gelegde Verordening 2011 in strijd.
2.8.3. De Afdeling stelt vast dat het gehele plangebied volgens het ten tijde van de vaststelling van het plan geldende provinciale beleid, gebaseerd op de Cultuurhistorische Waardenkaart 2006, een middelhoge tot hoge indicatieve archeologische waarde heeft. Voorts bevinden zich in het plangebied waardevolle panden en historisch groen. Ter bescherming van deze waarden zijn in het plan de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Laanbeplanting" opgenomen, alsmede de aanduidingen "cultuurhistorische waarden", "specifieke vorm van maatschappelijk-gemeentelijk monument" en "waardevolle boom". [appellant sub 1] en anderen hebben gelet hierop niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet voldoende rekening heeft gehouden met deze waarden.
2.8.4. Het plangebied ligt, zoals [appellant sub 1] en anderen ter zitting hebben erkend, niet in een overstromingsgebied. Gelet hierop mist het betoog in zoverre feitelijke grondslag.
2.9. [appellant sub 1] en anderen bestrijden voorts de aan het plan ten grondslag gelegde behoefte aan woningen. Hiertoe voeren zij aan dat de door de raad gehanteerde gegevens zijn verouderd, de woningmarkt stil ligt en uit het Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 blijkt dat behoefte is aan minder woningen dan waar de raad van uit is gegaan.
2.9.1. De raad stelt dat de meest recente inzichten op het gebied van volkhuisvesting en woningbehoefte, waaronder het door Companen uitgevoerde onderzoek, neergelegd in het "Woningmarktonderzoek" van 17 juni 2009 (hierna: woningmarktonderzoek), ten grondslag liggen aan het plan. De behoefte is met name ingegeven door de verwachte groei in het aantal huishoudens. Bovendien wordt het plan gefaseerd uitgevoerd.
2.9.2. Blijkens het woningmarktonderzoek is in de gemeente Valkenswaard in de periode van 2009 tot 2020 behoefte aan 1.280 woningen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie naar aanleiding van een onderzoek in 2009 niet meer actueel zou zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het lokale woningbouwprogramma weliswaar een grotere behoefte uitwijst dan het door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: SRE) opgestelde Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020, maar dat het SRE hierop heeft geantwoord dat dit hogere aantal past in de uitgangspunten van dit Regionaal Woningbouwprogramma. Lokaal kan de behoefte groter zijn dan regionaal bepaald. In de enkele stelling dat de woningmarkt nu stagneert ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat binnen de planperiode van tien jaar geen behoefte zal bestaan aan deze woningen.
Het betoog faalt.
2.10. [appellant sub 1] en anderen hebben zich voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, is ongegrond.
Exploitatieplan
2.12. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, onder a, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
2.12.1. Voor zover het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], tevens is gericht tegen het exploitatieplan, overweegt de Afdeling dat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied, zij geen eigenaren zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de onderdelen van het exploitatieplan. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] en voor zover gericht tegen het exploitatieplan, is niet-ontvankelijk.
2.13. [appellant sub 1] richt zich tegen het exploitatieplan. In dit verband voert hij aan dat de gronden in eigendom bij de gemeente onder dezelfde omstandigheden ten onrechte hoger zijn getaxeerd dan de gronden in eigendom bij anderen.
2.13.1. Bij de raming van de inbrengwaarden van de gronden gelegen in het plangebied is de raad uitgegaan van het door Gloudemans taxatie- en adviesbureau opgestelde rapport "Taxatierapport inbrengwaarde". Niet in geschil is dat Gloudemans als een onafhankelijk deskundig taxateur kan worden aangemerkt. Ter zitting heeft de taxateur toegelicht dat het verschil in taxatie van de inbrengwaarden wordt veroorzaakt door de gefaseerde uitvoering van het bestemmingsplan, waardoor renteverschillen ontstaan die van invloed zijn op de waarde van de gronden. In de enkele stelling van [appellant sub 1] dat er taxatieverschillen zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de inbrengwaarden in het taxatierapport op een onjuiste wijze zijn geraamd.
Het betoog faalt.
2.14. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van het exploitatieplan, is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep tegen de vaststelling van het exploitatieplan van [appellant sub 1] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskosten
2.15. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], voor zover ingesteld door [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] en voor zover gericht tegen het exploitatieplan, niet-ontvankelijk;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012
429-709.