ECLI:NL:RVS:2012:BW8152

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107697/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten door de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant. De korpschef had op 6 augustus 2010 de eerder verleende toestemming, die op 31 juli 2008 was gegeven, ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op strafbare feiten die [appellant] had gepleegd, waaronder het rijden onder invloed van alcohol en het niet voldoen aan een vordering van een buitengewoon opsporingsambtenaar. De rechtbank Breda had eerder het beroep van [appellant] tegen de intrekking ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 3 mei 2012 werd duidelijk dat het bedrijf KNB Security, waarvoor [appellant] toestemming had gekregen, niet meer bestond. [appellant] betoogde dat hij nog steeds belang had bij de uitspraak, omdat deze invloed kon hebben op een toekomstige aanvraag voor toestemming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat er geen procesbelang meer was, aangezien de toestemming was verleend aan een specifieke beveiligingsorganisatie en niet aan [appellant] zelf. Hierdoor was de grondslag voor de verleende toestemming komen te vervallen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juni 2012.

Uitspraak

201107697/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Etten-Leur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/5283 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2010 heeft de korpschef van de politieregio Midden en West Brabant (hierna: de korpschef) de bij het besluit van 31 juli 2008 met betrekking tot [appellant] verleende toestemming tot het verrichten van werkzaamheden in de beveiliging ingetrokken.
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2011, verzonden op 7 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd behandeld met zaak nr. 201107695/1/A3 ter zitting op 3 mei 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. T. van Riel, advocaat te Breda, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. N.D.A.M. van Dorst, werkzaam bij de politieregio Midden en West Brabant, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd.
Ingevolge het vijfde lid wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge het zesde lid kan de toestemming worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
2.2. Bij besluit van 17 maart 2008 is aan [appellant] kenbaar gemaakt dat met betrekking tot hem vanwege de door hem eerder gepleegde strafbare feiten geen toestemming wordt verleend om beveiligingswerkzaamheden bij KNB Security te Etten Leur te verrichten. Bij besluit van 31 juli 2008 op zijn daartegen gerichte bezwaar is aan KNB Security met betrekking tot [appellant], onder gegrondverklaring van diens bezwaar, alsnog toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Hierbij is uitdrukkelijk vermeld dat, indien [appellant] zich in de toekomst wederom schuldig maakt aan een (gelijksoortig) strafbaar feit, de toestemming met onmiddellijke ingang zal worden ingetrokken.
Aan het besluit van 6 augustus 2010 heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat [appellant] op 29 november 2009 onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd, waarvoor op 9 december 2009 is besloten hem ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 een geldboete op te leggen van € 350,00. Voorts is daaraan ten grondslag gelegd dat aangifte tegen [appellant] is gedaan ter zake het niet voldoen aan een bevel of vordering gedaan door een buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: BOA). Bij het niet voldoen aan de vordering om zijn rijbewijs over te leggen werd de manier waarop [appellant] zich opstelde als dusdanig bedreigend ervaren, dat politieassistentie werd gevraagd. De korpschef heeft beide feiten gekwalificeerd als (tamelijk) ernstige aantasting van de rechtsorde.
2.3. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat het bedrijf KNB Security, voornoemd, niet meer bestaat. De Afdeling ziet zich voor de ambtshalve te beoordelen vraag gesteld, of aan de kant van [appellant] nog sprake is van procesbelang.
2.3.1. [appellant] heeft ter zitting betoogd dat hij niettemin nog immer belang heeft bij een uitspraak op zijn hoger beroep, omdat deze mede bepalend kan zijn voor een nieuwe aanvraag om toestemming, waarvoor hetzelfde toetsingskader geldt.
2.3.2. Het betoog van [appellant] treft geen doel. Nu genoemd bedrijf niet meer bestaat, is er met betrekking tot de destijds door de korpschef verleende toestemming niet langer sprake van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend in de zin van artikel 7, tweede lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, van de Wpbr. Hierdoor is de grondslag aan de verleende toestemming komen te ontvallen, zodat [appellant] niet langer belang heeft bij beoordeling van het hoger beroep. Het door [appellant] dienaangaande gestelde ziet eraan voorbij dat ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wpbr sprake is van toestemming die niet aan de desbetreffende persoon maar aan een bepaalde beveiligingsorganisatie of bepaalde recherchebureau wordt verleend.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012
312-741.