201204096/1/A4; 201204098/1/A4.
Datum uitspraak: 11 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Marpobel N.V. (hierna: Marpobel), gevestigd te Antwerpen, België, en de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl,
verzoeksters,
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Bij besluiten van 6 april 2012 heeft de minister op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van Marpobel om op basis van de kennisgevingen met kenmerken BE001002917 en BE001002918 afvalstoffen over te brengen van België naar Nederland.
Tegen deze besluiten hebben Marpobel en North Refinery bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2012, hebben Marpobel en North Refinery de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 mei 2012, waar Marpobel en North Refinery, vertegenwoordigd door [algemeen directeur] van Marpobel, bijgestaan door mr. J.C. Ozinga, advocaat te 's-Gravenhage, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Ziel, A.M. de Witte en mr. Y.M. Nijmeijer, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:
e) de kennisgever of de inrichting bij eerdere transporten herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 heeft overtreden.
In de artikelen 15 en 16 van de Verordening staan aanvullende voorschriften inzake voorlopige nuttige toepassing en verwijdering en eisen waaraan na de toestemming voor een transport moet worden voldaan.
2.2. De kennisgeving met kenmerk BE001002917 heeft betrekking op het overbrengen van 12.000 ton bilge-olie in 400 overbrengingen naar North Refinery. De kennisgeving met kenmerk BE001002918 heeft betrekking op het overbrengen van 5.000 ton vloeibare olie/koolwaterstoffen in 200 overbrengingen naar North Refinery. Volgens de bestreden besluiten heeft de minister aan de bezwaren ten grondslag gelegd dat op verschillende data op kennisgeving BE001002066 transporten hebben plaatsgevonden met afvalstoffen, te weten: genaftalineerde olie, van Arcelor Mittal Liège Upstream S.A. (hierna: Arcelor) naar North Refinery waartegen in verband met een andere kennisgeving bezwaar was gemaakt. Volgens de minister is dit onjuist gebruik van de transportdocumenten, als bedoeld in artikel 16 van de Verordening.
2.3. Marpobel en North Refinery stellen dat de minister op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening ten onrechte bezwaar heeft gemaakt tegen de onder 2.2 genoemde kennisgevingen. Zij bestrijden dat zij de artikelen 15 en 16 hebben overtreden. In het geval de artikelen zouden zijn overtreden, heeft deze overtreding bovendien slechts betrekking op één partij afvalstoffen, zodat in zoverre niet van herhaaldelijk overtreden kan worden gesproken, aldus Marpobel en North Refinery. Daarnaast voeren zij aan dat Marpobel niet op de hoogte was van de bezwaren tegen de afvalstoffen van Arcelor en dat North Refinery sinds juli 2011 een nieuwe directie heeft en sindsdien geen genaftalineerde olie meer accepteert. In dit verband vinden Marpobel en North Refinery de bezwaren tegen de onder 2.2 genoemde kennisgevingen met de kenmerken BE001002917 en BE001002918 disproportioneel.
2.3.1. Zoals in de bestreden besluiten staat vermeld, volgt uit een e-mail van 7 april 2011 dat de chauffeur moest laden bij Arcelor en naar Marpobel moest rijden, waar de documenten zouden worden afgetekend. Voorts zou de vracht volgens deze e-mail niet fysiek worden gelost, maar worden voorzien van nieuwe documenten om door te kunnen rijden naar North Refinery. Ter zitting heeft Marpobel toegelicht dat de stoffen afkomstig van Arcelor de juiste kwaliteit hadden, zodat be- of verwerking door Marpobel niet nodig was en de stoffen direct zijn doorgestuurd naar North Refinery. Uit de in het dossier aanwezige stukken, waaronder verschillende e-mails en transportdocumenten, alsook het ter zitting gestelde is gebleken dat transportstromen vanaf Arcelor via Marpobel zijn omgeleid naar North Refinery, terwijl bezwaar bestond tegen het rechtstreeks transport tussen Arcelor en North Refinery. Onder kennisgeving BE001002066 zijn derhalve andere afvalstoffen vervoerd dan waarvoor deze bedoeld was. Ter zitting heeft de minister onweersproken gesteld dat op voornoemde kennisgeving voor 27 transporten vervoersdocumenten zijn ingevuld. Op deze documenten staat Marpobel als producent van de afvalstroom vermeld. Gelet op het voorgaande kon de minister er naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid van uitgaan dat de artikelen 15 en 16 herhaaldelijk zijn overtreden. De minister heeft in zoverre dan ook op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening bezwaar kunnen maken tegen de onder 2.2 genoemde kennisgevingen.
2.3.2. In de stelling van Marpobel dat zij niet op de hoogte was van de bezwaren van de minister tegen de overbrenging van afvalstoffen van Arcelor waarvoor kennisgeving BE001002066 is gebruikt, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de bezwaren tegen de kennisgevingen met de kenmerken BE001002917 en BE001002918 disproportioneel zijn. Daargelaten de vraag of deze omstandigheid een rol kan spelen in de onderhavige procedure, moet er van worden uitgegaan dat North Refinery van de bezwaren wist. Nu in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening zowel de kennisgever als de inrichting, in dit geval onderscheidenlijk Marpobel en North Refinery, worden genoemd, heeft de minister naar het oordeel van de voorzitter ook in zoverre in redelijkheid toepassing kunnen geven aan dit artikel. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de minister het bewust omzeilen van bezwaren tegen de overbrenging van afvalstoffen van Arcelor onder een andere kennisgeving als een ernstige overtreding heeft kunnen aanmerken en dat de minister de transporten naar North Refinery met de bezwaren tegen de onder 2.2 genoemde kennisgevingen daarom in redelijkheid onmogelijk heeft willen maken.
2.4. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2012