201203472/2/A1.
Datum uitspraak: 11 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, wonend te Hengelo (hierna: tezamen in enkelvoud: [verzoeker),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 februari 2012 in zaak nr. 10/1356 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN BV ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antennemast op het perceel plaatselijk bekend Drienerwoldeweg/Multatuliplantsoen nabij nummer 27 te Hengelo.
Bij uitspraak van 22 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 mei 2012. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. B. Bulucu Wouters, en het college, vertegenwoordigd door M.S. van Dijk, P.L. Drent en S.W.A. Prinsen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is gehoord KPN BV, vertegenwoordigd door C.J. Stralendorff.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Daarbij geldt dat een vergunninghouder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico gebruik maakt, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.3. Naar aanleiding van het betoog van [verzoeker] dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies van 26 januari 2010 ondeugdelijk tot stand is gekomen, nu de welstandscommissie het bouwplan niet heeft getoetst aan de criteria van de Welstandsnota, maar aan de nota 'Ruimtelijke randvoorwaarden bij plaatsing van zend/antenne installaties', overweegt de voorzitter dat in de hoofdzaak onder meer zal moeten worden beoordeeld of de juiste welstandscriteria zijn toegepast. Evenwel wordt in het aangevoerde geen aanleiding gezien tot schorsing van de in bezwaar gehandhaafde ontheffing en bouwvergunning. Hiertoe wordt overwogen dat, ook als in de bodemprocedure tot de conclusie wordt gekomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de ontheffing en de bouwvergunning niet mochten worden verleend, omdat niet de juiste welstandscriteria zijn toegepast, dat niet zonder meer betekent dat ten behoeve van het bouwplan geen bouwvergunning kon, althans kan, worden verleend.
Voorts heeft de rechtbank, naar voorlopig oordeel, met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid, zoals neergelegd in onder meer de notitie 'Ruimtelijke randvoorwaarden bij plaatsing van zend/antenne installaties'. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het, gelet op het onderzoek naar alternatieve locaties voor het bouwplan dat het college bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken, niet op voorhand aannemelijk is dat niet aan de voorwaarden in voormelde notitie wordt voldaan.
De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel tot slot terecht overwogen dat het college in de door [verzoeker] gestelde belangen van omwonenden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de ontheffing te weigeren.
2.4. Het verzoek dient, gelet op het voorgaande, te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2012