201204888/2/A1.
Datum uitspraak: 13 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Big Apple Arnhem B.V., beide gevestigd te Arnhem (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoekster]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 april 2012 in zaak nr. 10/4295 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JVH gaming & entertainment B.V. vrijstelling verleend voor het realiseren van een speelautomatenhal op het perceel Kronenburgsingel 3 te Arnhem.
Bij besluit van 2 april 2010 heeft het college aan JVH bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een kantoorgebouw tot speelautomatenhal op het perceel.
Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft het college aan JVH een gewijzigde bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van een kantoorgebouw tot speelautomatenhal op het perceel en medegedeeld dat voor het overige het besluit van 2 april 2010 in stand blijft.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college het door [verzoekster] tegen de besluiten van 31 maart 2010, 2 april 2010 en 30 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de motivering van het besluit van 31 maart 2010 gewijzigd en de overige besluiten ongewijzigd gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2012, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wereldhave Nederland B.V. en JVH hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door M. Klein en D. Klein, bijgestaan door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Noordenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn gehoord JVH, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. van Groenendael, bijgestaan door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en Wereldhave Nederland, vertegenwoordigd door mr. A.M.R. Klijn.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, voor zover in de onderhavige procedure met betrekking tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning de door [verzoekster] gestelde parkeerproblematiek aan de orde kan komen, in hetgeen door [verzoekster] is aangevoerd, naar voorlopig oordeel, onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich, onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing van maart 2011, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de gewijzigde bouwaanvraag weliswaar voorziet in een groot aantal wijzigingen, maar deze, gelet op de omvang van het bouwplan als ondergeschikt moeten worden aangemerkt en het besluit van 30 augustus 2010 derhalve een besluit in de zin van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is en in de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Dat, zoals [verzoekster] stelt, de wijzigingen hebben geleid tot wijzigingen in de eisen die de brandveiligheid betreffen, betekent niet dat reeds daarom de wijzigingen niet als wijzigingen van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012