ECLI:NL:RVS:2012:BW8826

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111319/6/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Schutboom 2011 in Best

Op 14 juni 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Schutboom 2011" dat door de raad van de gemeente Best was vastgesteld op 26 september 2011. De verzoeker, wonend te Best, had op 13 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 31 mei 2012 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mr. J. Crommentuijn.

In zijn overwegingen merkte de voorzitter op dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter ging in op de bezwaren van de verzoeker tegen de bouw van ongeveer 175 woningen, die volgens hem niet nodig zijn gezien de huidige woningmarkt en demografische ontwikkelingen. De raad had echter een woningbehoeftenprognose uit 2008 gepresenteerd, die nog steeds actueel zou zijn. De voorzitter concludeerde dat de raad in redelijkheid het bestemmingsplan had kunnen vaststellen.

Daarnaast had de verzoeker bezwaren tegen de bouwhoogte van de nieuwbouwwoningen achter zijn woning, die volgens hem nadelige gevolgen zou hebben voor de bezonning en privacy. De voorzitter oordeelde dat de raad de gevolgen van de nieuwbouw in redelijkheid niet onaanvaardbaar hoefde te achten, gezien de afstand tot de woning van de verzoeker en de bouwmogelijkheden die het plan biedt. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de belangen van de verzoeker zwaarder te laten wegen dan de belangen van de realisatie van het bestemmingsplan.

Uitspraak

201111319/6/R3.
Datum uitspraak: 14 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Best,
en
de raad van de gemeente Best,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Schutboom 2011"vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2012 waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Crommentuijn, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek is gericht tegen de vaststelling van het plan dat voorziet in de bouw van ongeveer 175 woningen in Best.
2.3. [verzoeker] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat voor de in het plan voorziene eengezinswoningen, gelet op de huidige woningmarkt, de geringe bevolkingstoename en de vergrijzing, geen behoefte bestaat. Aan het plan ligt een woningbehoeftenprognose uit 2008 ten grondslag. De in het plan voorziene woningen zijn daarin als harde capaciteit opgenomen. Ter zitting heeft de raad met verwijzing naar de meest recente bevolkings- en woningbehoeftenprognose voor Best toegelicht dat de prognose uit 2008 nog altijd actueel is. Dat er thans sprake is van een stagnatie in de woningmarkt betekent niet dat binnen de planperiode geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Gelet hierop valt ook niet in te zien waarom de raad dit plan niet gelijktijdig met het bestemmingsplan "Dijkstraten", dat voorziet in woningbouw elders in Best, had mogen vaststellen, zoals [verzoeker] betoogt.
2.4. Voorts maakt [verzoeker] bezwaar tegen de in het plan voorziene nieuwbouwwoningen voor zover gelegen achter zijn woning. De bouwhoogte van deze woningen is hoger dan de meeste bestaande woningen in het Johan Frisopark en de afstand is veel kleiner dan elders in het plan is aangehouden ten opzichte van de bestaande woningen. Dat leidt volgens hem tot nadelige gevolgen voor de bezonning en lichtinval van zijn tuin en woning. Een onderzoek naar schaduwwerking had dan ook niet mogen ontbreken. Het plan leidt volgens hem ook tot visuele hinder, geluidhinder en inbreuk op zijn privacy en tot een waardevermindering van zijn woning.
2.4.1. Ter zitting is door de raad gesteld dat de bouwhoogte van de nieuwbouwwoningen aansluit op de bouwhoogte die volgens het bestemmingsplan voor het Johan Frisopark is toegestaan.
Niet ontkend kan worden dat de voorziene nieuwbouw ter hoogte van zijn perceel enige gevolgen zal hebben voor de bezonning en lichtinval, de beleving van de omgeving en de privacy van [verzoeker]. Gelet op de afstand van 20 meter tussen de bouwvlakken en de woning van [verzoeker] en de bouwmogelijkheden waarin het plan voorziet, te weten vrijstaande, twee-, dan wel drie-aaneengebouwde woningen met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter, en de ligging in een stedelijke omgeving, heeft de raad deze gevolgen, ook zonder een schaduwonderzoek, in redelijkheid niet onaanvaardbaar hoeven te achten.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de woning van [verzoeker] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5. [verzoeker] vreest dat als gevolg van het plan de bereikbaarheid van de achterzijde van zijn woning zal worden aangetast. Het voortbestaan van het bestaande achterpad is onzeker nu de raad in het plan geen nieuw pad wil opnemen en het bestaande pad thans geblokkeerd wordt door een haag van de buren en zal worden afgesloten wanneer de bouwpercelen worden omheind.
2.5.1. Het bestaande pad ligt buiten het plangebied zodat de vaststelling van het plan voor de bereikbaarheid van de woning van [verzoeker] geen gevolgen heeft. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het door [verzoeker] gewenste pad in het plangebied zelf moet als te verstrekkend worden geacht. De omstandigheid dat het pad thans wordt geblokkeerd valt buiten het beoordelingskader van deze procedure.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van en voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2012
429-661.