201107557/1/A2.
Datum uitspraak:20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 2011 in zaak nr. 10/4680 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor 2008 op nihil vastgesteld en een bedrag ter hoogte van € 3.034,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 24 september 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2011, verzonden op 31 mei 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F. van Benthem, advocaat te Etten-Leur, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), voor zover deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekeninkomen verstaan de gezamenlijke toetsingsinkomens, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de draagkracht, bedoeld in artikel 7 van die wet.
Ingevolge artikel 7, eerste lid is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b bedraagt het norminkomen voor 2008 € 22.711,70 voor een meerpersoonshuishouden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b wordt geen huurtoeslag toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan het norminkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Awir, bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, geen aanspraak op een tegemoetkoming indien bij een medebewoner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstellingen bedoeld in afdeling 5.3 en 5.3A van die wet. Het bepaalde in de eerste volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd.
Ingevolge artikel 47 kan de minister bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, mochten voordoen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, eerste onderdeel, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling), blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet op verzoek van de belanghebbende buiten toepassing ten aanzien van degene bij wie over het berekeningsjaar geen voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking zou worden genomen indien de rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zou worden verminderd met een bedrag ter grootte van immateriële schadevergoeding die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar is ontvangen.
2.2. Bij het besluit op bezwaar van 24 september 2010 heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat het vermogen van de thuiswonende dochter van [appellante] in de weg staat aan toekenning van huurtoeslag over 2008, en er geen ruimte is voor toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het vermogen gedeeltelijk betrekking heeft op immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing verwijst zij naar een besprekingsverslag, opgesteld in het kader van de onderhandelingen over de schadevergoeding, waaruit zou moeten blijken dat bijna de helft van het totale bedrag aan schadevergoeding aan immateriële schadevergoeding is toe te rekenen.
2.4. Zoals ter zitting is komen vast te staan, is tussen partijen niet langer in geschil dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat het vermogen gedeeltelijk betrekking heeft op immateriële schadevergoeding. Gelet hierop, slaagt het betoog.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de huurtoeslag over het jaar 2008. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 september 2010 van de Belastingdienst alsnog gegrond verklaren.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Het rekeninkomen van [appellante] in de periode van 1 januari tot en met 31 augustus 2008 bedroeg € 29.805,00 en in de periode 1 september tot en met 31 december 2008 € 28.988,00. Dit is hoger dan het norminkomen voor dat jaar als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht, waardoor [appellante] gelet op artikel 14, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht, voor 2008 geen recht had op huurtoeslag.
2.6. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Nu de rechtsgevolgen van het besluit van 24 september 2010 in stand kunnen blijven, komen de kosten voor het maken van bezwaar ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 2011 in zaak nr. 10/4680, voor zover deze dat deel betreft dat ziet op de huurtoeslag over het jaar 2008;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 24 september 2010, kenmerk 139778901BEZ13BT07;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover dat ziet op de huurtoeslag over het jaar 2008, geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.728,00 (zegge: zeventienhonderdachtentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 197,00 (zegge: honderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012