201109101/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Terneuzen,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2011 in zaak nr. 11/2373 in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (voorheen: de raad voor rechtsbijstand Utrecht, hierna: de raad).
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft de raad de aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2011 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), wordt rechtsbijstand uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen aan natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen niet overschrijdt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Dit kan slechts anders zijn wanneer voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze worden vergoed.
Volgens aantekening 28 bij artikel 12, van het Handboek toevoegen 2007, wordt een aanvraag om toevoeging op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, afgewezen indien deze betrekking heeft op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
Voor de beantwoording van de vraag of een rechtsbelang de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, is de oorsprong van het rechtsbelang bepalend. Indien het rechtsbelang voortvloeit uit de uitoefening van een voormalig beroep of bedrijf is derhalve evenzeer sprake van een rechtsbelang als bedoeld in dit artikel.
Uitzondering op de voorgenoemde afwijzingsgrond is mogelijk in geval van een voormalig beroep of bedrijf. Dan gelden de eisen dat het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd en de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.2. [appellante] is samen met haar [partner], als verweerder gedaagd in een civiele procedure, gestart door Event Partner B.V. en [bedrijf] (hierna tezamen en in enkelvoud: Event). In deze procedure, die inmiddels ter beoordeling voorligt aan het Gerechtshof te s'-Hertogenbosch, heeft Het Feestbeest B.V. (hierna: Het Feestbeest) volgens [appellante] valsheid in geschrifte gepleegd.
De aanvraag van [appellante] voor een toevoeging voor rechtsbijstand ziet op de vordering die zij meent te hebben op Het Feestbeest wegens de onjuiste e-mail die laatstgenoemde aan Event zou hebben gestuurd, welke e-mail door Event in de genoemde civiele procedure zou zijn overgelegd. Deze aanvraag is bij besluit van 29 oktober 2010, gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2011, afgewezen, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig bedrijf betreft.
Het standpunt van de raad is door de rechtbank in haar uitspraak juist geacht, daartoe overwegend dat de procedure van Event jegens [appellante] voortvloeit uit het (voormalig) bedrijfsmatig handelen van [appellante]. Omdat de e-mail van Het Feestbeest in deze procedure is overgelegd, vloeit de vordering die [appellante] meent te hebben op Het Feestbeest eveneens voort uit dat (voormalig) bedrijfsmatig handelen, aldus de rechtbank.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het rechtsbelang waar de toevoeging betrekking op heeft, niet ziet op de uitoefening van een zelfstandig bedrijf of beroep. Zij stelt daartoe dat zij niet heeft gehandeld in speeltoestellen of aanverwante artikelen, hetgeen uit de aangiften Inkomstenbelasting zou moeten blijken. Daarnaast stelt zij dat de website, waar de uitlatingen op hebben gestaan waar Event zijn vordering op baseert, sinds 2006 niet meer in haar beheer is.
2.4. De aanvraag van [appellante] ziet op een toevoeging voor rechtsbijstand, ten behoeve van een geschil dat zij heeft met Het Feestbeest. Dat geschil komt voort uit de, volgens [appellante], onjuiste e-mail van Het Feestbeest die in de procedure tussen Event als eiser en [appellante] als verweerder door Event is overgelegd. Onderwerp van die procedure is de website [adres] en de uitlatingen die daarop zijn geplaatst door de familie [appellante] en dus ook door [appellante] over Event als concurrent in de handel in speeltoestellen en aanverwante artikelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante], hoewel zij als natuurlijk persoon is aangesproken, bij het plaatsen op de website van berichten over concurrenten deel nam aan het economisch verkeer, en dat de procedure tussen Event en haar voortvloeit uit (voormalig) bedrijfsmatig handelen. De vordering, die [appellante] meent te hebben op Het Feestbeest, volgt uit die procedure. Dat [appellante] als natuurlijk persoon optreedt, maakt dit niet anders.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich geen van de uitzonderingssituaties in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, voordoet. De raad heeft het verzoek terecht afgewezen omdat het rechtsbelang waar de aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand op ziet, voortvloeit uit (voormalig) bedrijfsmatig handelen. De rechtbank is terecht ook tot die slotsom gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012