201101043/1/R4.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Numansdorp, gemeente Cromstrijen,
appellanten,
de raad van de gemeente Cromstrijen,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitensluis, locatie Voorstraat 36 te Numansdorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2012.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bouwvlak in het plandeel met de bestemming "Gemengd" met ongeveer 46 m2. Het bestemmingsplan voorziet voorts in de toevoeging aan artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, onder 4, van de planregels met de regel dat de voor "Gemengd" aangewezen gronden op de begane grondlaag van gebouwen zijn bestemd voor opslag voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en detailhandelsbedrijven. Ook is in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, anders dan in artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder b, van het voorgaande bestemmingsplan "Buitensluis", niet opgenomen dat de voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen op de verdieping van gebouwen. Ten slotte is de maximale goot- en bouwhoogte 6 onderscheidenlijk 9 meter voor de gronden met de bestemming "Centrum" en 4,5 onderscheidenlijk 6 meter voor de gronden met de bestemming "Gemengd".
2.2. [appellanten] voeren aan dat het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd. Zij voeren aan dat geen onderzoeksrapporten zijn overgelegd waaruit blijkt dat op alle relevante aspecten is ingegaan. In dit verband voeren zij aan dat niet waarschijnlijk is dat de bezoekers van de Hema meestal op de fiets komen, nu de Hema een regiofunctie heeft.
2.2.1. Volgens de raad wordt in de toelichting op alle relevante aspecten ingegaan.
In de toelichting van het bestemmingsplan is vermeld dat de CROW publicatie 256 voor een warenhuis een verkeersaantrekkende werking hanteert van 77 motorvoertuigen per 100 m² verkoopvloeroppervlakte als werkdagetmaalwaarde en van 144 motorvoertuigen per 100 m² verkoopvloeroppervlakte als zaterdagetmaalwaarde. Voor vrachtverkeer hanteert deze publicatie 0,7 vrachtautobewegingen per 100 m² verkoopvloeroppervlakte. De uitbreiding van het bouwvlak met 46 m² ten behoeve van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en opslag ten behoeve van deze functies zal volgens de raad derhalve geen of slechts een beperkt effect op het aantal verkeersbewegingen hebben.
De raad stelt zich op het standpunt dat blijkens de toelichting op het bestemmingsplan de parkeerbehoefte is onderzocht, die ontstaat als gevolg van het bestemmingsplan. Volgens de CROW publicatie neemt de parkeerbehoefte als gevolg van de toename van de bruto vloeroppervlakte toe met 1 à 2 parkeerplaatsen, aldus de raad. Het vervallen van de mogelijkheid tot wonen gaat echter gepaard met een afname van ongeveer 1,3 tot 1,5 parkeerplaatsen. Het bestemmingsplan heeft derhalve volgens de raad geen of hooguit een te verwaarlozen toename van het benodigde aantal parkeerplaatsen tot gevolg.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in de toelichting op het bestemmingsplan de effecten van het bestemmingsplan op het aantal verkeersbewegingen en de behoefte aan parkeerplaatsen zijn vermeld. [appellanten] hebben ook niet nader geconcretiseerd waarom het bestemmingsplan in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in dit opzicht niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.3. [appellanten] vrezen voor geluidoverlast ten gevolge van de opslag.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bouwvlak waar gebouwen voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en opslag voor deze functies al mogelijk zijn. Volgens de raad vindt ten gevolge van de uitbreiding van het bouwvlak geen toename van het aantal laad- en losactiviteiten plaats.
2.3.2. De Afdeling ziet, mede gelet op hetgeen in 2.2.1. en 2.2.2. is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van de geringe uitbreiding van het bouwvlak geen toename van het aantal laad- en losactiviteiten plaatsvindt. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat, voor zover de realisatie van de extra bebouwing al leidt tot meer geluidhinder, die niet van zodanige aard is dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten].
2.4. [appellanten] voeren aan dat de geluidhinder door de toename van het verkeer niet is beoordeeld.
2.4.1. De raad betoogt dat de verkeersafwikkeling niet plaatsvindt aan de kant van het perceel van [appellanten], maar aan de Voorstraat. De Voorstraat is de voornaamste winkelstraat in Numansdorp en een doorgaande route. Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bouwvlak voor gebouwen voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en opslag ten behoeve van deze functies. Wanneer dit al leidt tot een toename van het verkeer, dan is dat volgens de raad verwaarloosbaar.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich, mede gelet op hetgeen in 2.2.1. en 2.2.2. is overwogen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan een verwaarloosbaar effect heeft op het aantal verkeersbewegingen. Gelet hierop bestond geen aanleiding voor nader onderzoek door de raad naar de geluidhinder door de toename van het verkeer.
2.5. [appellanten] vrezen voor een verminderde daglichttoetreding, voor beperking van het uitzicht en voor schaduwwerking.
2.5.1. Gelet op hetgeen het plan mogelijk maakt en in aanmerking genomen dat het plangebied evenals de woning van [appellanten] ligt in het winkelgebied van Numansdorp, derhalve in een stedelijke omgeving, is de Afdeling van oordeel dat, voor zover de mogelijke extra bebouwing al leidt tot minder uitzicht en meer schaduw in hun tuin en hun woning, dit blijkens de stedenbouwkundige beoordeling en de rapportage zienswijze niet van zodanige aard is dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten].
2.6. [appellanten] keren zich ertegen dat de begane grond van gebouwen mag worden gebruikt voor opslag.
2.6.1. De Afdeling overweegt dat [appellanten] niet hebben gemotiveerd waarom het gebruik van de begane grond van gebouwen voor opslag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling kan, gelet hierop, niet worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening de begane grond van gebouwen te bestemmen voor gebruik voor opslag.
2.7. [appellanten] voeren aan dat de bebouwing niet in de omgeving past. Het is volgens hen stedenbouwkundig niet gewenst de bebouwing in het historisch waardevol welstandsgebied uit te breiden.
2.7.1. De raad voert aan dat de uitbreiding van het bouwvlak is gelegen tussen twee bouwvlakken en vanaf de openbare weg niet zichtbaar is.
2.7.2. De Afdeling overweegt dat, voor zover de uitbreiding van het bouwvlak al gevolgen heeft voor de stedenbouwkundige structuur, deze niet van zodanige aard zijn, dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het bouwvlak niet zal leiden tot een ernstige aantasting van deze structuur.
2.8. [appellanten] voeren aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Volgens hen zijn er watersalamanders aanwezig in het plangebied.
2.8.1. De raad betoogt dat de locatie is gelegen in het centrumgebied. Volgens de raad heeft op deze locatie al bebouwing gestaan, welke is vernieuwd. De raad voert aan dat de uitbreiding slechts 46 m² betreft op een braakliggend perceel. De raad acht het niet aannemelijk dat ten tijde van de bouw watersalamanders aanwezig waren.
2.8.2. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten, overweegt de Afdeling dat door de overgelegde foto niet aannemelijk is gemaakt dat binnen het plangebied watersalamanders aanwezig waren, nu niet duidelijk is waar en wanneer deze foto is gemaakt. De Afdeling overweegt dat, gelet op de kleinschaligheid van het plan, de locatie in het centrum, de beperkte mate waarin dit bebouwing mogelijk maakt en de beperkte functiewijziging waarin dit voorziet, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet op voorhand in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en Faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012