201110139/1/R1.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Enschede,
2. de stichting Stichting 't Vaneker, natuurlijk, gevestigd te Enschede,
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "'t Vaneker fase 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2011, en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1] en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door T.H.A. Polman, werkzaam bij de gemeente, en J.H. Nijenhuis, werkzaam bij Projectmanagementbureau Enschede, zijn verschenen.
2.2. Het plan voorziet in woningbouw aan de noordrand van de bebouwde kom van Enschede.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de stichting niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt, nu haar statutaire doelstelling te ruim omschreven is en de stichting onvoldoende feitelijke werkzaamheden verricht.
2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2. Ingevolge artikel 2 van haar statuten heeft de stichting ten doel het behartigen van de belangen van de bewoners en het maximaal in stand houden van het historisch erfgoed en het authentieke karakter van het gebied, globaal gelegen tussen: Vanekerstraat - Vergertweg - De Braakweg en de Hegeboerweg te Enschede en het voetpad in het verlengde hiervan.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat de stichting blijkens haar doelstelling onder meer het collectieve belang behartigt van de bewoners van voornoemd gebied. Dit belang is rechtstreeks bij de vaststelling van het bestemmingsplan betrokken. De stichting brengt door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In dit verband is van belang dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de stichting een voortzetting betreft van de voormalige klankbordgroep die lange tijd gesprekspartner van het gemeentebestuur was. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200807294/1/H2), kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht in de aldus tot stand gebrachte bundeling van individuele belangen. Reeds gelet op het vorenstaande is de stichting belanghebbende bij het bestreden besluit. Het betoog van de raad dat de statutaire doelstelling van de stichting te ruim omschreven is, behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.3.4. Wat betreft het betoog van de raad dat de bezwaren van de stichting, zoals verwoord in een nader stuk, gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet buiten beschouwing moeten worden gelaten, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Echter, in het nadere stuk van de stichting worden nadere argumenten ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond ingediend. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Hiervan is in dit geval geen sprake.
2.3.5. Voor zover de raad betoogt dat de stichting geen procesbelang meer heeft nu zij publiekelijk, onder meer in de Twentsche Courant Tubantia van 27 januari 2012, kenbaar heeft gemaakt te kunnen instemmen met de totaalontwikkeling 't Vaneker en de lopende juridische procedures te willen beëindigen, overweegt de Afdeling als volgt. De stichting heeft ter zitting haar beroep gehandhaafd en haar bezwaren tegen het bestemmingsplan herhaald zodat in het standpunt van de raad geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het procesbelang is vervallen.
2.4. Wat betreft het betoog van de raad dat de beroepen van de stichting en [appellanten sub 1] voor zover gericht tegen de totaalontwikkeling 't Vaneker niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, overweegt de Afdeling als volgt. Voor zover de bezwaren van de stichting en [appellanten sub 1] zijn gericht tegen de ontwikkeling van andere gebieden dan het onderhavige plangebied, worden deze bezwaren buiten beschouwing gelaten nu deze geen betrekking hebben op het onderhavige plan.
2.5. De raad betoogt dat verschillende beroepsgronden van appellanten reeds falen omdat de raad in het zienswijzenverslag een reactie heeft gegeven op de gelijkluidende zienswijzen en appellanten niet hebben aangegeven waarom deze reactie onjuist is.
2.5.1. De Afdeling is van oordeel dat uit de beroepschriften volgt waarom de stichting en [appellanten sub 1] volharden in de bezwaren die zij reeds in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. Gelet hierop faalt het betoog van de raad.
2.6. De stichting en [appellanten sub 1] betogen dat onvoldoende is aangetoond dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen en dat in Enschede nog voldoende vergelijkbare bouwkavels beschikbaar zijn.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in een kwalitatief goed woonmilieu in het hoogste marktsegment en dat het niet alleen een belangrijke aanvulling vormt op de bestaande woningen, maar ook op de reeds beschikbare woonkavels, die niet dezelfde woonkwaliteit bieden als de thans voorziene woningen. Bovendien is het behouden en aantrekken van hogere inkomensgroepen door het aanbieden van kwalitatief goede woonmilieus in de top van de woningmarkt reeds als sociaal-economisch beleidsspeerpunt van de gemeente Enschede genoemd in gemeentelijke beleidsstukken uit 2000 en 2001, aldus de raad.
2.6.2. In de plantoelichting staat dat de woningvoorraad overwegend bestaat uit goedkope woningen en dat behoefte bestaat aan suburbane, in het groen gelegen woonmilieus in de top van het segment.
2.6.3. De Afdeling overweegt dat in hetgeen de stichting en [appellanten sub 1] hebben aangevoerd, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. In dit verband is van belang dat zij weliswaar wijzen op verschillende te koop staande kavels en woningen in de omgeving maar dat dit niet betekent dat er geen behoefte bestaat aan de in het onderhavige plan voorziene woningen in het groen met een suburbaan woonmilieu. In dit kader is van belang dat de raad heeft gewezen op een in 2006 uitgevoerd woningmarktonderzoek waaruit volgt dat ook in de toekomst behoefte bestaat aan suburbane woonmilieus en villa's in het groen. Verder betrekt de Afdeling hierbij dat volgens de raad van de elf kavels die op dit moment in de verkoop zijn, reeds zeven kavels in optie zijn, dat daarnaast een van de overige kavels - die particulier wordt uitgegeven - onder voorbehoud is verkocht en dat voor twee andere kavels zich reeds belangstellenden hebben gemeld.
2.7. De stichting en [appellanten sub 1] voeren verder aan dat het plan afbreuk doet aan de landschappelijke waarden, waaronder het omliggende essenlandschap. Het bestemmingsplan is volgens hen voorts in strijd met het in 2001 geïntroduceerde uitgangspunt voor het bestemmingsplan; "te gast in het landschap". De stichting en [appellanten sub 1] wijzen er daarnaast op dat het zogenoemde gebied "Het Zuidkamp" veel geschikter is voor het realiseren van woonfuncties. Volgens [appellanten sub 1] kunnen dan andere faciliteiten die beter inpasbaar zijn in het landschap, in het onderhavige plangebied worden gerealiseerd.
2.7.1. De raad heeft toegelicht dat het plangebied weliswaar in een uitloper van het essenlandschap ligt, maar dat juist is beoogd om woningen te voorzien in het Twentse landschap. Aan dit landschap wordt naar het oordeel van de raad geen onevenredige afbreuk gedaan nu in lage dichtheden wordt gebouwd in een gebied waar al enkele woningen staan.
De raad heeft toegelicht dat de keuze om voor het onderhavige gebied als eerste een bestemmingsplan in procedure te brengen, is ingegeven door de ligging hiervan aan het einde van de centrale as van 't Vaneker. Uit het oogpunt van overlast van bouwverkeer voor nieuwe bewoners is het gelet hierop wenselijk dat de ruimere ontwikkeling vanuit die as zal worden ontwikkeld, aldus de raad. Daarbij komt nog dat de gronden in het onderhavige plangebied reeds bouwrijp zijn gemaakt.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat in de huidige plannen voor de totaalontwikkeling van 't Vaneker het zwaartepunt van woningbouw is voorzien op "Het Zuidkamp", maar dat over de exacte invulling van "Het Zuidkamp" nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Over de exacte invulling van het onderhavige plangebied had daarentegen in 2009 reeds besluitvorming plaatsgevonden in het kader van een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Volgens de raad kon echter als gevolg van een omissie in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor bouwen worden verleend op grond van deze vrijstelling, zodat de raad hiertoe een nieuwe planologische basis moest creëren. Dit is gebeurd met het onderhavige bestemmingsplan.
2.7.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen voor een bepaald gebied en bij de volgorde van het in procedure brengen van deze bestemmingsplannen vrijheid toekomt. Deze vrijheid wordt begrensd door een goede ruimtelijke ordening en het recht. Volgens de plantoelichting ligt aan het bestemmingsplan het uitgangspunt van integratie en interactie van landschap en wonen ten grondslag. Voorts staat in de plantoelichting dat de natuurlijke en landschappelijke waarden in het gebied bepalend zijn geweest voor de verkaveling van het gebied en dat deze waarden worden versterkt door de aanplant van bos en groenvoorzieningen. Verder is ter zitting gebleken dat rondom het plangebied een stadsrandzone van enkele honderden meters is voorzien om het onderscheid tussen het centrumgebied en het buitengebied te behouden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich bovendien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan landschappelijk wordt ingepast, dat het geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en dat het in overeenstemming is met het uitgangspunt van "te gast in het landschap".
Gelet op het vorenstaande, gelet op het feit dat de gronden reeds bouwrijp zijn gemaakt alsmede gelet op het feit dat met de gekozen fasering de overlast van bouwverkeer zo beperkt mogelijk is, heeft de raad voorts in redelijkheid eerst een bestemmingsplan voor de onderhavige gronden kunnen vaststellen alvorens te besluiten over de exacte invulling van de totaalontwikkeling 't Vaneker. Dat het gebied "Het Zuidkamp" volgens de stichting en [appellanten sub 1] meer geschikt is voor woningbouw en dat volgens de raad het zwaartepunt van woningbouw in de totaalontwikkeling 't Vaneker is voorzien in dit gebied, maakt dit niet anders.
2.8. [appellanten sub 1] betogen ten slotte dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast en dat het bestemmingsplan leidt tot verkeersonveilige situaties op de Hegeboerweg. In dit kader voeren zij aan dat de toegestane goot- en nokhoogte van 6,6 respectievelijk 11 meter ter plaatse van de twee kavels tegenover hun woningen veel te hoog is. Voorts worden volgens hen deze kavels ten onrechte ontsloten op de Hegeboerweg omdat zij overlast zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van de uitritten, nu koplampen in hun woonkamers zullen schijnen. Bovendien komt volgens hen de verkeersveiligheid in het gedrang omdat de Hegeboerweg een smalle landweg betreft die veelvuldig door recreërende voetgangers en fietsers wordt gebruikt. In dit verband stellen zij dat op eenvoudige wijze voor beide kavels een uitrit op de Sprakelweg kan worden gerealiseerd.
2.8.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de realisering van woningen op voornoemde kavels zal leiden tot een meer dan beperkte aantasting van hun woon- en leefklimaat. Hierbij betrekt de Afdeling de toegestane goot- en bouwhoogte, de afstand van minimaal 30 meter tussen hun woning en de bouwvlakken ter plaatse van de voorziene woningen alsmede het feit dat de voorziene woningen voor een deel aan het zicht worden onttrokken door het aanwezige bosgebied. Gelet op deze afstand en het aanwezige bosgebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van het gebruik van de twee te realiseren uitritten vanaf deze kavels slechts in beperkte mate sprake zal zijn van lichtoverlast van koplampen in de woning van [appellanten sub 1].
2.8.2. Voor zover [appellanten sub 1] tevens vrezen voor verkeersonveilige situaties op de Hegeboerweg, overweegt de Afdeling als volgt. De Hegeboerweg betreft een smalle landweg die veel recreatief wordt gebruikt. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van twee uitritten op deze weg zal leiden tot een zodanig beperkt aantal extra verkeersbewegingen dat naar verwachting geen verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het realiseren van de twee uitritten op de Hegeboerweg in het bestemmingsplan had moeten uitsluiten en in het bestemmingsplan enkel twee uitritten op de Sprakelweg mogelijk had moeten maken.
2.9. Gelet op het voorgaande heeft de raad ruimtelijk relevante overwegingen aan zijn besluit ten grondslag gelegd en wordt dit besluit, anders dan [appellanten sub 1] betogen, niet louter door financiële motieven gedragen.
2.10. Voor zover [appellanten sub 1] betogen dat de raad een welstandscommissie had moeten instellen om de kwaliteit van de bouwplannen te waarborgen, overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringsaspect betreft dat in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.11. In hetgeen de stichting en [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond. Gelet hierop behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012