201203053/2/R1.
Datum uitspraak: 15 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Bloemendaal, en anderen,
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan "Kinheimpark, 3e wijziging" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2012, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen en [belanghebbende] en de besloten vennootschap Houtvaart Projectontwikkeling B.V. (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [gemachtigden, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.M. Vissers en R.J. van Beek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep en het onderhavige verzoek zijn ingediend door [verzoeker], [verzoeker A] en 10 anderen. Het is de voorzitter onduidelijk of alle indieners van het beroep een zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan naar voren hebben gebracht bij het college van burgemeester en wethouders en of het beroep, voor zover door hen ingediend, in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden geacht. Nu echter vaststaat dat [verzoeker A] wel een zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, verwacht de voorzitter dat de Afdeling het beroep in zoverre ontvankelijk zal oordelen en ziet de voorzitter aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
2.3. Het wijzigingsplan heeft betrekking op het voormalig bedrijfsperceel van [installatiebedrijf] aan de [locatie 1] en [locatie 2], inclusief het achter de bebouwing gelegen binnenterrein. Het wijzigingsplan voorziet in het realiseren van 3 woningen ter plaatse.
2.4. [verzoeker] en anderen betogen allereerst dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Kinheimpark" (hierna: het bestemmingsplan), nu geen sprake is van bedrijfsbeëindiging van het installatiebedrijf.
2.4.1. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan is aan het plangebied de subbestemming "Bi - Installatiebedrijf" met de aanwijzing "planwijziging ex artikel 11 WRO toegestaan" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders wat betreft de gronden met de nadere aanwijzing "planwijziging ex artikel 11 WRO toegestaan" bevoegd de subbestemming "Bi - Installatiebedrijf" [..] te wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Tuin" en "Erf" mits:
- blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel sprake is van bedrijfsbeëindiging van het bedrijf dat op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is;
- maximaal drie aaneen te bouwen woningen worden gesitueerd;
- de goothoogte van de woningen niet meer bedraagt dan 6 m, en;
- een parkeernorm van 1,3 per woning wordt aangehouden.
2.4.2. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.4.3. Vast staat dat uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel Amsterdam, welk uittreksel als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd, blijkt dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] per 10 december 2007 zijn beëindigd. Voorts hebben [verzoeker] en anderen ter zitting aangegeven dat aan de overige wijzigingsvoorwaarden uit artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan wordt voldaan. Gelet hierop hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden als genoemd in artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan.
2.5. [verzoeker] en anderen voeren verder aan dat het plan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen.
2.5.1. Ingevolge artikel 13, lid 13.7, onder a, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan moet in het wijzigingsplan een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning worden aangehouden, zodat ten behoeve van het wijzigingsplan vier parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de plantoelichting staat dat drie parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden en één aan de openbare weg. Niet in geschil is dat volgens de huidige CROW-normen echter met 1,7 - 1,8 parkeerplaats per woning gerekend moet worden, zodat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen zeven bedraagt. Ter zitting is door [belanghebbende] aangegeven dat op het terrein achter de voorziene woningen voldoende ruimte is voor extra parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders naar het oordeel van de voorzitter aannemelijk gemaakt dat voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van het wijzigingsplan beschikbaar zullen zijn.
2.6. Voorts betogen [verzoeker] en anderen dat de voorziene bebouwing niet passend is in de omgeving, nu als gevolg van het wijzigingsplan het bouwvolume alleen maar zal toenemen en de bestaande bebouwingsgrenzen worden overschreden.
2.6.1. Ter zitting is door [belanghebbende] aangegeven dat de voorziene bebouwing iets dichter tegen de Kinheimweg komt aan te liggen dan nu het geval is, maar dat de hoofdgebouwen minder ver op het achterliggende terrein zullen worden gesitueerd dan de bestaande bebouwing. Voorts heeft [belanghebbende] aangegeven dat de inhoud van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie 1] 2.500 m³ bedraagt en iedere voorziene woning een inhoud heeft van ongeveer 600 m³, zodat totale aantal m³ juist afneemt. Gelet hierop ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving ter plaatse.
2.7. Wat betreft het betoog van [verzoeker] en anderen dat het wijzigingsplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Bloemendaal 2012", overweegt de voorzitter dat, wat daar ook van zij, het college van burgemeester en wethouders met dit plan in redelijkheid geen rekening behoefde te houden, nu het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan thans nog niet in werking is getreden.
2.8. Ook in hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Driessen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012