ECLI:NL:RVS:2012:BW8868

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108500/1/T1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over het uitwerkingsplan Europaweg Noord en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van appellanten

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 20 juni 2012, wordt het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Europaweg Noord" besproken, dat op 17 mei 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht is vastgesteld. Appellanten, bestaande uit drie partijen gevestigd te Vleuten, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de bouw van elf vrijstaande woningen hun bedrijfsvoering zal beperken. De appellanten hebben hun bezwaren onderbouwd met een akoestisch onderzoek dat aantoont dat de bouw van de woningen leidt tot overschrijding van geluidgrenswaarden, wat hen zou dwingen om akoestische maatregelen te treffen die volgens hen enkel het belang van de gemeente dienen.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten in het geluidonderzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het college opgedragen om een nieuw geluidonderzoek in te stellen naar de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de bedrijfsvoering van de appellanten en het woon- en leefklimaat van de voorziene woningen. De uitspraak benadrukt dat het college moet zorgen voor een goede afweging van de belangen van de appellanten en de toekomstige bewoners, en dat het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt moet worden.

De uitspraak is een belangrijke stap in de procedure, waarbij de Raad van State de noodzaak van een zorgvuldige procedure en de bescherming van de bedrijfsvoering van appellanten onderstreept. De einduitspraak zal beslissen over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

201108500/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS) in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), alle gevestigd te Vleuten,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Europaweg Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Meijer, B. Noppers en E. van Bladel, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de WRvS, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van elf vrijstaande woningen. De uitwerking vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Leidsche Rijn Park".
2.3. [appellant], die aan de [locatie] te Vleuten een fruitkoel- en handelsbedrijf exploiteert, heeft bezwaren tegen het plan, omdat zij vreest dat zij door de voorziene woningen in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. In dit verband wijst zij op het rapport "Akoestisch Onderzoek [appellant C]" van 9 maart 2010, dat Adviesburo Nieman B.V. in haar opdracht heeft opgesteld en waaruit volgens haar blijkt dat het bouwen van de voorziene woningen ertoe leidt dat haar bedrijfsvoering niet meer mogelijk is zonder overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim). [appellant] heeft er bezwaar tegen dat zij wordt verplicht akoestische maatregelen op haar eigen terrein te treffen in de vorm van een overkapping van de loskuil en het plaatsen van hoge en lange schermen, omdat met deze maatregelen volgens haar uitsluitend het belang van het gemeentebestuur wordt gediend om de bouwkavels te kunnen verkopen.
2.4. Het college heeft naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] het uitwerkingsplan gewijzigd vastgesteld door vier bouwkavels aan de noordelijke zijde van het oorspronkelijke plangebied te laten vervallen. In het bestreden besluit heeft het college uiteengezet dat het in het uitwerkingsplan is uitgegaan van de indicatieve richtafstand tot geluidgevoelige functies van 50 m uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Uit het geluidonderzoek dat het college heeft laten instellen en dat is neergelegd in het rapport "Onderzoek industrielawaai [appellant C] maatregelenonderzoek, Verkennend geluidonderzoek voor uitwerkingsplan Europaweg Noord" van 19 april 2011 van Bureau Milieukwaliteit blijkt volgens het college dat de huidige geluidsniveaus bij de bestaande en de voorziene woningen hoger zijn dan de grenswaarden die in tabel 2.17a van artikel 2.17 van het Barim zijn opgenomen. Het college staat echter op het standpunt dat het bedrijf maatregelen (geluidsschermen en/of overkapping van de laad- en loskuil) kan treffen om de geluidsniveaus bij de woningen terug te brengen tot 45 dB(A) etmaalwaarde gedurende de avondperiode overeenkomstig het Barim. Voor zover de maatregelen noodzakelijk zijn voor de nieuwe woningen is het college bereid de kosten voor zijn rekening te nemen.
2.5. In het uitwerkingsplan, zoals vastgesteld door het college, is voorzien in woningbouw vanaf 72 meter van het bedrijfsterrein van [appellant]. De activiteiten van de inrichting van [appellant] vallen onder de werking van het Barim. Het college heeft ter zitting erkend dat in het in zijn opdracht uitgevoerde geluidonderzoek dat aan het uitwerkingsplan ten grondslag ligt, onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, zoals met betrekking tot de geluidemissie van de achteruitrijdsignalering van vrachtauto's op het perceel van [appellant], en dat het hierom met het oog op de waarborg van een goed woon- en leefklimaat een nieuw geluidonderzoek moet instellen. In dit verband stelt de Afdeling vast dat in het uitwerkingsplan voorzieningen ontbreken met betrekking tot de hierin voorziene woningen die wat betreft het aspect geluid een goed woon- en leefklimaat kunnen waarborgen. Het bestreden besluit is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.6. De Afdeling ziet, mede gelet op het daartoe strekkende verzoek van het college, in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college ingevolge artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Het college dient daartoe met inachtneming van overweging 2.5 een nieuw geluidonderzoek in te stellen naar de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de bedrijfsvoering van [appellant] en het woon- en leefklimaat van de in het uitwerkingsplan voorziene woningen. Indien de uitkomsten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven dient het college het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een planregeling die geen ernstige beperkingen voor de bedrijfsvoering van [appellant] met zich brengt en die een uit akoestisch oogpunt goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen waarborgt. De vereiste planologische voorziening om een goed woon- en leefklimaat te garanderen zou onder andere kunnen inhouden dat een of meer van de in het plan voorziene woningen in de omgeving van het perceel van [appellant] komen te vervallen. Denkbaar is ook dat in de planregels met betrekking tot de bestemming "Wonen" een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen, volgens welke bedoelde omgevingsvergunning voor bouwen eerst kan worden verleend indien door een geluidwerende voorziening een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning is gegarandeerd. In het geval het college het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan wijzigt, dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 2.5 een nieuw geluidonderzoek in te stellen naar de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de bedrijfsvoering van [appellant] en het woon- en leefklimaat van de in het uitwerkingsplan voorziene woningen en indien de uitkomsten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven het besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen door vaststelling van een planregeling die geen ernstige beperkingen voor de bedrijfsvoering van [appellant] met zich brengt en die een uit akoestisch oogpunt goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen waarborgt. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
177-661.