201111911/1/R3.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Loon op Zand,
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "N261, Reconstructie Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 15 november 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A. de Hoon en M. van Merwijk, beiden werkzaam bij de gemeente, en door ing. T. Koekkoek, ing. H.J.C.P. van den Berkmortel en J.F.M. Brabers zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
2.1. Het plan voorziet binnen de plandelen met de bestemmingen "Verkeer" en "Natuur" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ecoduct" in de aanleg van een ecoduct over de N261, welke weg een verbinding vormt tussen Loon op Zand en Kaatsheuvel.
2.2. [appellant], die eigenaar is van de percelen kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie D, nummers 1902, 1905 en 1759, stelt dat de aanleg van het ecoduct directe gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van het perceel nummer 1902. In dit verband voert hij aan dat de raad bij zijn besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevestigde erfdienstbaarheid ten behoeve van de bereikbaarheid van dit perceel. De door de raad voorgestelde alternatieve ontsluitingsmogelijkheden zijn volgens hem niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer. Voorts leidt zodanig gebruik van deze routes tot verkeersonveilige situaties, aldus [appellant].
[appellant] stelt voorts dat hij tijdens de werkzaamheden vanwege het betreden van zijn percelen en als gevolg van het ecoduct schade aan zijn percelen zal ondervinden. Hiertoe voert hij aan dat het wild geconcentreerd over zijn percelen wordt geleid waardoor vraatschade ontstaat en het steil omhoog lopende talud afspoeling tot gevolg heeft.
2.2.1. Ondanks dat door de aanleg van het ecoduct geen gebruik meer kan worden gemaakt van de direct ten oosten van de N261 gevestigde erfdienstbaarheid, is de bereikbaarheid van het perceel nummer 1902 ofwel via de ontsluitingsweg De Horst ofwel vanaf de kern Loon op Zand nog voldoende gewaarborgd, aldus de raad. De raad stelt dat deze bestaande alternatieve ontsluitingswegen met [appellant] zijn besproken en hem eveneens is voorgesteld om de gevestigde erfdienstbaarheid in oostelijke richting op te schuiven, nu een verschuiving van het ecoduct met het oog op een optimaal migratie-effect niet mogelijk is. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het ecoduct vinden niet plaats op de percelen, aldus de raad.
2.2.2. De Afdeling stelt voorop dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan privaatrechtelijke verhoudingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Slechts indien deze van een zodanige aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestaan van de erfdienstbaarheid aan de realisering van de plandelen binnen de planperiode in de weg staat.
2.2.3. De Afdeling stelt vast dat, zoals door de raad is erkend, door de aanleg van het ecoduct geen gebruik meer kan worden gemaakt van de op de percelen direct ten oosten van de N261 gevestigde erfdienstbaarheid, die mede ten behoeve van de bereikbaarheid van het perceel nummer 1902 is gevestigd. De Afdeling overweegt dat dit perceel, in het bijzonder via de ontsluitingsweg De Horst, desondanks voldoende bereikbaar blijft, zodat het perceel om dit te kunnen bereiken niet afhankelijk is van de gevestigde erfdienstbaarheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de lage frequentie van het rooien en het afvoeren van grote hoeveelheden hout en de daarmee gepaard gaande inzet van zwaar materieel, niet te verwachten valt dat door gebruikmaking van deze route verkeersonveilige situaties ontstaan. Bovendien is ter zitting gebleken dat de Vereniging Natuurmonumenten eveneens gebruik maakt van deze ontsluitingsroute om haar in de omgeving gelegen percelen te bereiken, en dat zij, mede ten behoeve van [appellant], onderhoud pleegt aan deze deels onverharde ontsluitingsroute.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellant] dat de raad in het kader van de vaststelling van de plandelen in verband met de gevestigde erfdienstbaarheid onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad, gelet op de bestaande alternatieve ontsluitingsweg De Horst, aan de belangen die zijn gediend met de aanleg van het ecoduct in verband met een goede ecologische verbinding, in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant] om van de gevestigde erfdienstbaarheid gebruik te kunnen blijven maken.
2.2.4. Wat betreft de door [appellant] gestelde schade op de percelen als gevolg van de werkzaamheden en het ecoduct, bestaat geen grond voor de verwachting dat die schade, wat daar verder ook van zij, zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan worden gediend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft uiteengezet dat de werkzaamheden niet op de percelen van [appellant] zullen plaatsvinden. Voorts kan ook in de bestaande situatie zonder ecoduct al enig wild op zijn percelen aanwezig zijn waardoor vraatschade kan ontstaan. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het talud technisch zodanig wordt uitgevoerd dat daardoor ernstige schade ten gevolge van afspoeling zal ontstaan.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012