201108586/1/R4.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Düsseldorf, Bondsrepubliek Duitsland,
de raad van de gemeente Lemsterland,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Daan en drs. P.B. Loonstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor het buitengebied van de gemeente.
2.2. Ter zitting heeft [appellante] aangegeven dat haar beroep niet is gericht tegen de bestemming "Water" die is toegekend aan het gedeelte van de Tjonger dat grenst aan haar perceel.
2.3. Voor zover [appellante] zich in beroep richt tegen onderdelen van de bestemmingsplannen voor het buitengebied uit 1990 en 1997, overweegt de Afdeling dat deze bestemmingsplannen rechtens onaantastbaar zijn en reeds hierom niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. Ook de bezwaren die [appellante] heeft tegen de kadastrale inschrijving met betrekking tot haar perceel kunnen in deze procedure niet worden beoordeeld.
2.4. [appellante] kan zich niet verenigen met de bestemming "Natuur" die aan haar perceel aan de Tjonger in Delfstrahuizen is toegekend. Deze bestemming doet volgens haar geen recht aan de feitelijke situatie en laat het ophogen van het perceel niet langer toe. [appellante] wenst een bestemming die het afmeren van een woonark ter plaatse toestaat. [appellante] beroept zich in dit verband op het gelijkheidsbeginsel en wijst op andere gevallen waarbij wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn gemaakt. Daarnaast doet zij een beroep op het overgangsrecht.
2.4.1. De Raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Natuur" aansluit bij de al jaren bestaande feitelijke situatie op het perceel. De raad acht het voorts niet wenselijk om op deze locatie het afmeren van een woonark toe te staan. Ten aanzien van de door [appellante] aangehaalde situaties stelt de raad dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Ten slotte stelt de raad dat [appellante] niet met succes een beroep kan doen op het overgangsrecht, omdat er ten tijde van de vaststelling van het plan geen strijdig gebruik was dat op grond van het overgangsrecht kan worden voortgezet.
2.4.2. Het perceel van [appellante] is aangewezen voor "Natuur". Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels, voor zover thans van belang, is dit perceel bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden en agrarisch medegebruik. Ingevolge lid 12.3, onder 12.3.1, aanhef en sub e, is het zonder een omgevingsvergunning niet toegestaan om het perceel op te hogen.
2.4.3. In het voorheen geldende plan was het perceel van [appellante] bestemd als "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden". Ingevolge artikel 6, onder A, van de planvoorschriften van dit plan, voor zover thans van belang, waren de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en de uitoefening van het grondgebonden veehouderijbedrijf.
Ingevolge artikelonderdeel C, onder 1, b en c, van dit artikel was ter plaatse van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" het ophogen van gronden tot maximaal 0,20 meter over 20 m2 toegestaan zonder dat daarvoor een aanlegvergunning (thans: een omgevingsvergunning) was vereist. Nu de totale omvang van het perceel van [appellante] 6.000 m2 bedraagt, was voor het ophogen van het gehele perceel dan wel voor het ophogen van meer dan een zeer klein deel daarvan, onder het voorheen geldende plan reeds een aanlegvergunning nodig geweest.
2.4.4. In het voorliggende plan heeft de raad gekozen voor een andere plansystematiek dan in het voorheen geldende plan. In deze systematiek komt de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" niet langer voor. Het standpunt van de raad dat de bestemming "Natuur" in de huidige plansystematiek het meest aansluit bij de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden", acht de Afdeling gelet op de doeleindenomschrijvingen van beide bestemmingen niet onjuist.
Verder heeft de raad bij de toekenning van de bestemming in aanmerking kunnen nemen dat het perceel in de feitelijke situatie drassig is en begroeid is met gras en riet en dat het perceel in het provinciale beleid is aangewezen als onderdeel van een natuurgebied.
Niet aannemelijk is gemaakt dat door toekenning van de natuurbestemming een dusdanige waardevermindering van het perceel optreedt dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.4.5. Het afmeren van een woonark bij het perceel van [appellante] verdraagt zich niet met het ter zake geldende gemeentelijke beleid. Volgens dit beleid moeten nieuwe woonfuncties immers worden geconcentreerd in bestaand bebouwd gebied. Voor woonschepen geldt daarbij in het bijzonder dat deze moeten worden geconcentreerd in de woonschepenhaven in Lemmer. Gelet op de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied waar het perceel van [appellante] deel uitmaakt, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad in dit geval aan zijn beleid heeft vastgehouden.
Ten aanzien van de door [appellante] gemaakte vergelijkingen, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door haar aangehaalde situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Zo hadden de percelen aan het Tjongerpad 28/29 en aan het Tjongerpad 31 ook onder het voorheen geldende plan een woonbestemming en is voor het perceel aan het Tjongerpad 32 door middel van een wijzigingsbevoegdheid een woning mogelijk gemaakt. Wat betreft de verwijzing naar de mogelijkheid om een boot aan te meren bij het perceel aan het Tjongerpad 30, overweegt de Afdeling dat het hier om een boot gaat die wordt gebruikt voor recreatiedoeleinden. De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de ruimtelijke uitstraling van een dergelijke boot verschilt van die van een woonark, reeds omdat op een woonark wordt gewoond.
2.4.6. Vast staat dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen woonark was afgemeerd. Evenmin beschikte [appellante] op dat moment over een omgevingsvergunning om ter plaatse een woonark af te meren. Reeds hierom komt [appellante] geen geslaagd beroep op het overgangsrecht toe.
2.4.7. Gelet op het voorgaande heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om de bestemming "Natuur" aan het perceel van [appellante] toe te kennen.
2.5. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012