ECLI:NL:RVS:2012:BW8877

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109813/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • J. Wieland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en recht op toeslag voor de periode van 1 januari tot 1 april 2007

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan [appellante] was toegekend voor het berekeningsjaar 2007. De Belastingdienst heeft op 15 juli 2010 besloten de eerder toegekende toeslag te herzien en vastgesteld op nihil, met de verplichting tot terugbetaling van de reeds ontvangen bedragen. Dit besluit werd door [appellante] aangevochten, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2011. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat een schriftelijke overeenkomst met een gastouderbureau een datum van ondertekening moest bevatten.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 juni 2012. De relevante wetgeving, waaronder de Wet kinderopvang (Wko) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), werd in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond voor de periode van 1 januari tot 1 april 2007, omdat de overeenkomst met het gastouderbureau niet voldeed aan de vereisten van artikel 52 van de Wko. De Raad bevestigde dat de datum van ondertekening essentieel is voor de geldigheid van de overeenkomst en dat zonder deze datum de Belastingdienst niet kon concluderen dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst had plaatsgevonden.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201109813/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2011 in zaak nr. 10/4391 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2010 heeft de Belastingdienst de voor het berekeningsjaar 2007 aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag herzien, de kinderopvangtoeslag voor dat jaar vastgesteld op nihil en bepaald dat de reeds toegekende kinderopvangtoeslag moet worden terugbetaald.
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de periode april tot en met december 2007 en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2011, verzonden op 5 augustus 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 oktober 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.M.A. over de Linden, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, de rechtsgevolgen in stand latend, overwogen dat, samengevat weergegeven, gelet op artikel 52 van de Wko recht op kinderopvangtoeslag bestaat vanaf de datum waarop [appellante] een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau. Op de door [appellante] overgelegde overeenkomst ontbreekt de datum van ondertekening, zodat de Belastingdienst aansluiting heeft mogen zoeken bij de weinige wel verifieerbare gegevens, zijnde de data van de aanvraag kinderopvangtoeslag 2006 en van de indiening van het wijzigingsformulier voor kinderopvangtoeslag 2007 en opvang op basis van de overeenkomst aannemelijk mogen achten vanaf 1 april 2007. Dit betekent dat [appellante] over de periode daaraan voorafgaand geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag, aldus de rechtbank.
2.3. In geschil is uitsluitend nog het recht op kinderopvangtoeslag over de periode van 1 januari tot 1 april 2007.
2.4. [appellante] komt in hoger beroep op tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een overeenkomst met een gastouderbureau moet zijn voorzien van een datum van ondertekening. Ingevolge artikel 52 van de Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Een vermelding van de dagtekening is niet voorgeschreven en kan dan ook niet worden verlangd. Bovendien speelde dit vereiste eerder in deze procedure en in een eerdere procedure, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 (zaak nr.
201000787/1/H2), geen rol, aldus [appellante].
2.4.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 30 mei 2012, nr.
201109332/1/A2, volgt dat geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt van de kinderopvang. Dit betekent, mede gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt aanspraak te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 9 oktober 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2, 19 oktober 2011 in zaak nr.
201102492/1/H2en 16 november 2011 in zaak nr.
201106254/1/H2staat, indien in de overgelegde overeenkomst de datum van ondertekening ontbreekt, niet vast dat de kinderopvang op basis van die overeenkomst heeft plaatsgevonden en kan de overeenkomst niet als bewijs dienen dat de kinderopvang voldeed aan artikel 52 van de Wko. Dat de dagtekening van de overeenkomst eerder in deze procedure en in de procedure die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 geen onderwerp van geschil was doet aan het vorenstaande niet af aangezien in beide gevallen de kinderopvangtoeslag reeds op andere gronden lager was vastgesteld. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat voor de periode van 1 januari tot 1 april 2007.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012
502-735.