ECLI:NL:RVS:2012:BW9503

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108455/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wouwseweg 123 en de gevolgen voor groenvoorzieningen

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Wouwseweg 123" dat op 1 juni 2011 door de raad van de gemeente Roosendaal is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de appellanten, beiden wonend te Roosendaal, op 4 augustus 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer, nadat een meervoudige kamer de zaak had verwezen. Tijdens de zitting op 20 april 2012 waren de appellanten aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en de raad was vertegenwoordigd door een ambtenaar.

De appellanten betogen dat de ontwikkeling van het appartementencomplex, dat zes appartementen op het perceel Wouwseweg 123 voorziet, ten onrechte zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de aanwezige groenvoorzieningen. Ze verwijzen naar het vorige bestemmingsplan "West 2", waarin het behoud van groenstructuren was gegarandeerd. De raad van de gemeente Roosendaal stelt echter dat het beoogde appartementencomplex niet was toegestaan onder het vorige plan en dat er nog voldoende groen overblijft na de bouw.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de ontwikkeling van het plan zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij het behoud van het groen. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201108455/1/R3.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Roosendaal,
en
de raad van de gemeente Roosendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Wouwseweg 123" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar [appellanten], beiden in persoon, bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met zes appartementen op het perceel Wouwseweg 123.
2.2. [appellanten], wonend aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2], betogen dat het belang bij de ontwikkeling van het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-4" (hierna: het plandeel), ten onrechte zwaarder weegt dan het belang bij behoud van de groenvoorzieningen die op het perceel aanwezig zijn. In dit verband verwijzen zij naar het vorige bestemmingsplan "West 2", waarin uitdrukkelijk in de plantoelichting is opgenomen dat de bestaande groenstructuren behouden dienen te blijven en, waar nodig, dienen te worden versterkt. Voorts had het perceel Wouwseweg 123 reeds in dat plan gedeeltelijk een woonbestemming, zodat onvoldoende aanleiding bestaat het plan op dit punt aan te passen. In dit verband verwijzen zij tevens naar mogelijke alternatieve locaties voor woningbouw waarbij het bestaande groen behouden kan blijven. Nu de verwijdering van een groot gedeelte van het groen zal leiden tot uitzichtverlies, wordt het woon- en leefklimaat van [appellanten] als gevolg van deze ontwikkeling ernstig aangetast, hetgeen de raad ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beoogde appartementencomplex op grond van het vorige plan niet was toegestaan. Het standpunt van de raad komt erop neer dat ten opzichte van de totale oppervlakte van 2.092 m² aan bestaand groen een relatief groot gedeelte met een oppervlakte van ongeveer 1.310 m² overblijft. Ten aanzien van [appellanten] is, gelet op het voorgaande en de bouwmogelijkheden in het vorige plan, van een onevenredige aantasting van de bestaande groenvoorzieningen als gevolg van het appartementencomplex geen sprake, aldus de raad.
2.2.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, van de planregels mogen op de voor "Wonen-4" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen;
b. bijgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het bepaalde onder 4.2.2 zijn hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan en mogen, gelet op de verbeelding, de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 7 m onderscheidenlijk 10 m bedragen.
2.2.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De Afdeling stelt vast dat het perceel in het vorige plan naast een groenbestemming ook een woonbestemming had, waarbinnen in het bouwvlak eengezinswoningen of gestapelde woningen met een goothoogte van maximaal 6 m konden worden opgericht. Gelet op de ligging van dit bouwvlak, deze maximaal toegelaten goothoogte en de positie van de in het plangebied aanwezige gasleiding, past het beoogde bouwvolume van het voorziene appartementencomplex niet binnen dat plan. Voorts zijn de beoogde garages aan de zuidzijde van het appartementencomplex in het vorige plan niet toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat een wijziging van het ter plaatse geldende planologische regime niet noodzakelijk was.
2.2.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de voorziene situering met een oppervlakte van ongeveer 1.310 m² aan groen nog voldoende groen overblijft. Nu [appellanten], gelet op de verbeelding, vanuit hun woning slechts in beperkte mate zicht hebben op de bestaande groenvoorzieningen die in het zuidelijke deel van het plangebied aanwezig zijn, en zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bestaande groen dat in verband met de realisering van het plan niet kan worden gehandhaafd van bijzondere waarde is, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij de verwezenlijking van het plan zwaarder weegt dan het belang van [appellanten] bij behoud van het bestaande groen binnen het plandeel.
2.2.5. De bouwmogelijkheden wijken, gelet op de daarop van toepassing zijnde planregels, slechts in beperkte mate af van de bouwmogelijkheden in het vorige plan. Bovendien is het bouwvlak waarbinnen het appartementencomplex mogelijk wordt gemaakt, op ongeveer een gelijke afstand van ongeveer 25 m van de percelen van [appellanten] gesitueerd als het bouwvlak in het vorige plan en is de bouwhoogte thans, anders dan voorheen, gemaximeerd tot 10 m. De gronden direct aan de overzijde van hun percelen vallen buiten de grenzen van het plangebied en behouden een groenbestemming. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat de beoogde ontwikkeling in het plandeel niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten]. Aan de omstandigheid dat ingevolge het plan een groenstrook met een breedte van ongeveer 4 m waarop zij vanuit hun woning zicht hebben, komt te vervallen, behoefde de raad in redelijkheid geen overwegende betekenis toe te kennen. Voor zover [appellanten] stellen dat de raad hun zienswijze ten aanzien van het woon- en leefklimaat ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, verwijst de Afdeling naar de Zienswijzenbehandeling, waarin de raad heeft aangegeven waarom van een planologische verslechtering als gevolg van het plan nauwelijks sprake is.
2.2.6. Voor zover [appellanten] wijzen op alternatieve locaties voor het appartementencomplex, overweegt de Afdeling dat [appellanten] geen concreet alternatief hebben aangedragen, zodat in dit bezwaar geen aanleiding kan worden gevonden het besluit tot vaststelling van het plan te vernietigen.
2.3. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift verder beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de door hen ingediende zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellanten] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
177-709.