ECLI:NL:RVS:2012:BW9508

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109260/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van standplaats op de zondagsmarkt in Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 juli 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de toewijzing van een standplaats op de zondagsmarkt in het centrum van Rotterdam. Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [appellant] standplaats nummer 105 toegewezen, met ingang van 18 april 2010. Dit besluit volgde op een herindeling van de zondagsmarkt, waarbij het aantal kramen werd verminderd van 195 naar ongeveer 145. [appellant] was van mening dat hij op basis van zijn anciënniteit recht had op een andere standplaats, namelijk zijn oude plaats nummer 101 of een nabijgelegen plaats. Hij stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen bij de toewijzing van de standplaats.

De Raad van State oordeelt dat het college bij de toewijzing van standplaats nummer 105 aan [appellant] in redelijkheid heeft kunnen handelen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de belangen van [appellant] voldoende heeft afgewogen. Het college had [appellant] de mogelijkheid geboden om zijn voorkeur voor verschillende plaatsen uit te spreken, maar hij heeft deze opties afgewezen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep ongegrond is verklaard. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.

Uitspraak

201109260/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2011 in zaak nr. 10/3287 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college bij de jaarlijkse indeling voor de zondagsmarkt in het centrum van Rotterdam aan [appellant] met ingang van 18 april 2010 plaats nummer 105 toegewezen.
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door B.T.J. de Vrij, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Marktzaken te Spijkenisse, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.J. Overgaauw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Marktverordening Rotterdam 2008 kan het college per markt vaststellen:
a. het aantal staanplaatsen;
b. de afmetingen van de staanplaatsen;
c. de opstelling en indeling van de markt;
d. welke staanplaatsen worden toegewezen als vaste staanplaats, of als standwerkersplaats;
e. een lijst met artikelengroepen of branches;
f. een maximum aantal staanplaatsen per artikelgroep of branche.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, kan het college nadere regels stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Marktreglement Rotterdam 2008 (hierna: marktreglement) is het aantal staanplaatsen alsmede de opstelling en indeling per markt vastgesteld zoals aangegeven op het bij dit reglement behorende staanplaatsenplan.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, worden per markt en zonodig branchegewijs lijsten van ingeschrevenen opgemaakt, aan de hand waarvan het college staanplaatsen toewijst.
Ingevolge het tweede lid wordt de volgorde op de in het eerste lid genoemde lijsten bepaald door de datum waarop voor het eerst een vaste plaats op de markt is ingenomen of waarop de naam van de ingeschrevene blijkens aanmelding op de wachtlijst is vermeld.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, geschiedt de toewijzing van vaste plaatsen op niet-gesaneerde markten eenmaal per jaar aan de hand van de lijsten voor vaste plaatshouders en vervolgens aan de hand van de lijsten voor meelopers in de volgorde waarin elk van deze categorieën ingeschrevenen op de lijsten zijn ingeschreven.
Ingevolge het derde lid houdt het college bij de toewijzing van de vaste plaatsen zo mogelijk rekening met de keuze van de ingeschrevene.
2.2. Het college heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit het besluit van 8 maart 2010 in stand gelaten. Het college heeft daaraan het aan [appellant] bij brief van 11 februari 2010 bekendgemaakte besluit tot een herindeling van de zondagsmarkt in het centrum van Rotterdam ten grondslag gelegd. Bij dit besluit is het aantal kramen van 195 naar omstreeks 145 gereduceerd vanwege een kleinere omzet, vanwege de omstandigheid dat maatregelen moesten worden genomen in verband met de bouwactiviteiten voor de Markthal en omdat een terras zou worden gecreëerd in het midden van de markt. Bij het besluit tot een herindeling van de zondagsmarkt is voorts bepaald dat vaste standplaatshouders een plaats kiezen op basis van hun anciënniteit. [appellant] heeft bij de jaarlijkse indeling voor de zondagsmarkt op 8 maart 2010, onder protest, gekozen voor standplaats nummer 105. Bij het besluit van dezelfde datum heeft het college [appellant], in overeenstemming met die keuze, standplaats nummer 105 toegewezen. Uit de hoorzitting in bezwaar is gebleken dat na de bekendmaking van de herindeling van de zondagsmarkt overleg heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en de dienst Stadstoezicht. Tijdens dit overleg, dat als eerste met [appellant] plaatsvond, zijn hem meerdere opties aangeboden, gelet waarop [appellant] voldoende kansen heeft gehad om een redelijke plaats uit te kiezen, aldus het college.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan het bij de rechtbank bestreden besluit een onvoldoende belangenafweging ten grondslag heeft gelegd. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte niet op basis van zijn anciënniteit heeft kunnen kiezen voor zijn oude plaats, nummer 101, dan wel voor een plaats in de buurt van deze oude plaats, waaronder de bakplaats, waar nu de nummer twee van de anciënniteitenlijst, [persoon], ten behoeve van diens vishandel een standplaats heeft.
2.3.1. Het besluit tot herindeling van de zondagsmarkt, waarin de oude standplaats van [appellant] is komen te vervallen, kan hier niet aan de orde worden gesteld. Indien en voor zover [appellant] dit besluit ter discussie had willen stellen, had het op zijn weg gelegen daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Het betoog kan in zoverre dan ook niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.3.2. Evenmin kan worden geoordeeld dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de toewijzing van standplaats nummer 105 aan [appellant], ingevolge artikel 11, eerste en derde lid, van het marktreglement zijn belangen, als standplaatshouder met de hoogste anciënniteit, onvoldoende in de afweging heeft betrokken.
Daartoe wordt overwogen dat niet in geschil is dat het college [appellant] op grond van zijn anciënniteit als eerste de mogelijkheid heeft geboden zijn voorkeur uit te spreken met betrekking tot de diverse in de marktindeling opgenomen gefixeerde bakplaatsen. [appellant] is bij de nieuwe marktindeling als eerste een bakplaats aangeboden in het centrum van de markt aan de rand van het daarheen verplaatste evenemententerrein en het terras. Nadat [appellant] bij het plaatskiezen desgevraagd was medegedeeld dat hem geen vergunning kon worden verleend voor het schenken van alcoholische dranken, heeft hij die plaats afgewezen. Daarna is [appellant] de keuze voorgelegd tussen twee andere plaatsen, waarbij geen terras behoefde te worden uitgebaat. Nadat [appellant] deze plaatsen had geweigerd, heeft hij, onder protest, voor zijn huidige bakplaats gekozen.
Dat het college [appellant] bij de nieuwe marktindeling niet in de gelegenheid heeft gesteld de, nabij zijn oude plaats gelegen, bakplaats van [persoon] te kiezen, maakt dit niet anders. Uit vorenbedoelde bepalingen van het marktreglement volgt niet dat het college gehouden was om [appellant] als hoogstgeplaatste op de anciënniteitenlijst alle op de markt beschikbare bakplaatsen als eerste aan te bieden.
Dat [appellant] voor de nieuwe marktindeling ruim dertien jaar op dezelfde locatie standplaats nummer 101 innam, maakt evenmin dat zijn belangen op een onvoldoende wijze zijn afgewogen.
2.3.3. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college bij de jaarlijkse indeling van de zondagsmarkt in het centrum van Rotterdam in redelijkheid standplaatslocatie 105 aan [appellant] heeft kunnen toewijzen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Nu het hoger beroep ongegrond is, wordt het door [appellant] ingediende verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
582-748.