201111406/1/A1.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 september 2011 in zaak nr. 11/132 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 30 december 2009 heeft het college geweigerd [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een schuur op het perceel [locatie] te Enschede (hierna: het perceel).
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 23 december 2010, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2011, verzonden op 15 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr.
201111408/1/A1ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door I.J. Teunis en H.S. Schipper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het door [appellant] ter zitting naar voren gebrachte betoog dat het aangevraagde bouwwerk past binnen de door de gemeenteraad van Hengelo op 12 juli 2011 vastgestelde gewijzigde beleidsregels "Gids Buitenkans" heeft hij niet eerder naar voren gebracht en bovendien dateren deze beleidsregels van na het besluit op bezwaar, zodat, wat daar ook verder van zij, dit betoog buiten beschouwing moet blijven.
2.2. Ingevolge artikel 56.1, aanhef en tweede lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996", mag, voor zover thans van belang, een bouwwerk dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestond en door een calamiteit teniet is gegaan, geheel worden vernieuwd, mits de bestaande afwijking, ook naar haar aard, niet wordt vergroot.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht de grondslag van zijn beroepschrift heeft verlaten en ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op zijn in beroep aangevoerde betoog dat hij op grond van de in artikel 56.1, aanhef en tweede lid, van de planvoorschriften opgenomen calamiteitenregeling de schuur mocht herbouwen omdat volgens hem de schuur door een calamiteit teniet is gegaan.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat, los van de vraag of ongeschreven calamiteitenrecht hier van toepassing is, het beroep hierop reeds faalt omdat ter zitting is gebleken dat het oppervlak, de bouwhoogte en de uiterlijke verschijningsvorm dusdanig afwijken van het oorspronkelijke gebouw, dat het nieuw op te richten bouwwerk naar de aard niet meer overeenstemt met de voorheen aanwezige bebouwing. Het college heeft, zo overweegt de rechtbank, onder die omstandigheden de gevraagde bouwvergunning terecht wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank hiermee niet de grondslag van het beroepschrift verlaten. De rechtbank heeft weliswaar ten onrechte verwezen naar het ongeschreven calamiteitenrecht, maar hetgeen zij daaromtrent heeft overwogen gaat evenzeer op voor het calamiteitenrecht als bedoeld in artikel 56.1, aanhef en tweede lid, van de planvoorschriften. In beroep was aan de orde gesteld de vraag of het college terecht de bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan heeft geweigerd en zich terecht op het standpunt kon stellen dat [appellant] geen geslaagd beroep kon doen op de calamiteitenregeling. De rechtbank is hierop ingegaan en heeft de vraag bevestigend beantwoord. Nu de rechtbank in dat verband heeft vastgesteld dat het nieuw op te richten bouwwerk niet meer overeenstemt met de voorheen aanwezige bebouwing, hetgeen door [appellant] niet is betwist, behoefde de rechtbank dan ook hetgeen [appellant] had aangevoerd omtrent de staat van onderhoud van de voormalige schuur niet meer te bespreken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012