ECLI:NL:RVS:2012:BW9519

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101823/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • N.S.J. Koeman
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Westkanaalweg 99-100 Aardam en verkeersveiligheid

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Westkanaalweg 99-100 Aardam" dat op 16 december 2010 door de raad van de gemeente Nieuwkoop is vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Ter Aar, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 14 mei 2012, waar de appellant werd bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling van SRK Rechtsbijstand. De raad werd vertegenwoordigd door M.E.B. Beckfeld en M.E. Bosboom, beiden werkzaam bij de gemeente. Ook Majang Beheer B.V. was ter zitting aanwezig, vertegenwoordigd door J.H. Sinoo.

De appellant heeft zijn beroepsgronden met betrekking tot de terinzageligging en de reikwijdte van het Advies locatie ontwikkeling Westkanaaldijk te Ter Aar van 27 oktober 2008 ingetrokken. Het bestemmingsplan beoogt de herontwikkeling van de gronden aan de Westkanaalweg, met onder andere de mogelijkheid voor de bouw van een supermarkt en woningen. De appellant betwist de aanduiding 'ontsluiting' binnen de bestemming "Tuin" en stelt dat dit een negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid. De raad heeft echter gesteld dat er geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het onderzoek naar de verkeerssituatie aantoont dat de verwachte verkeersintensiteiten geen structurele problemen opleveren. De appellant heeft niet onderbouwd dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarnaast betwist de appellant de bestemming "Woongebied" en de mogelijkheid voor rijenwoningen, maar de Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid de planregeling heeft kunnen vaststellen. De Afdeling oordeelt dat de raad geen onredelijke aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de appellant heeft veroorzaakt, gezien de afstand tot de voorziene woningen en de maximale bouwhoogte.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 27 juni 2012.

Uitspraak

201101823/1/R1.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Westkanaalweg 99-100 Aardam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2011, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 2 maart 2011 en 8 maart 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Majang Beheer B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door M.E.B. Beckfeld en M.E. Bosboom, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Majang Beheer B.V., vertegenwoordigd door J.H. Sinoo, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] heeft ter zitting zijn beroepsgronden met betrekking tot de terinzageligging en de reikwijdte van het Advies locatie ontwikkeling Westkanaaldijk te Ter Aar van 27 oktober 2008 ingetrokken.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de herontwikkeling van de gronden ter plaatse van Westkanaalweg 99, 99a en 100 in de buurtschap Aardam. Het plan beoogt onder meer detailhandel in de vorm van een supermarkt en woningen mogelijk te maken. Het plan voorziet verder in een ontsluiting van die woningen op de Westkanaalweg.
2.3. [appellant] komt op tegen de aanduiding 'ontsluiting' binnen de bestemming "Tuin". Hij betoogt dat de voorziene ontsluiting een nadelige invloed heeft op de verkeersveiligheid op de Westkanaalweg.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, gelet op het Advies locatie ontwikkeling Westkanaaldijk te Ter Aar van 27 oktober 2008, geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie als gevolg van de voorziene ontsluiting op de Westkanaalweg.
2.3.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen; alsmede voor:
b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer.
2.3.3. De Afdeling overweegt dat ten behoeve van het aan het plan ten grondslag gelegde Advies locatie ontwikkeling Westkanaaldijk te Ter Aar onderzoek is verricht naar de verkeerssituatie als gevolg van de realisatie van de ontsluiting op de Westkanaalweg. Daarbij wordt geconcludeerd dat de aanwezige en verwachte verkeersintensiteiten als gevolg van de beoogde ontwikkelingen geen structurele problemen in de verkeersafwikkeling opleveren waarbij een verkeersregelinstallatie nodig is. [appellant] heeft dit niet onderbouwd bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onveilige verkeerssituatie als gevolg van de realisatie van de ontsluiting op de Westkanaalweg.
2.4. [appellant] kan zich niet verenigen met de aan de gronden ter plaatse van Westkanaalweg 99 toegekende bestemming "Woongebied" en de aanduiding 'aaneengebouwd', gelezen in samenhang met artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels. Hij betoogt dat op grond van voornoemde planregel ten onrechte rijenwoningen zijn toegestaan nu de raad slechts twee-onder-een-kapwoningen wenst te realiseren.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt blijft dat twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd, maar dat het plan binnen een deel van de bestemming "Woongebied" ook rijenwoningen toestaat.
2.4.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 7.2.1, onder a, mogen woningen vrijstaand of twee aaneen worden gebouwd.
Ingevolge lid 7.2.1, onder b, zijn ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' tevens rijenwoningen toegestaan.
2.4.3. De Afdeling overweegt dat de raad omwille van de flexibiliteit en de verkoopbaarheid aan een deel van de gronden binnen de bestemming "Woongebied" de aanduiding "aaneengebouwd" heeft toegekend, waarbinnen ook rijenwoningen zijn toegestaan. Uitgangspunt blijft echter de realisatie van twaalf twee-onder-een-kapwoningen. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de planregeling voor de gronden ter plaatse van Westkanaalweg 99 niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het aantal toegestane woningen, ook in het geval rijenwoningen zouden worden gerealiseerd, maximaal twaalf bedraagt. Voor zover [appellant] betoogt dat artikel 7, lid 7.2.1, onder a, van de planregels conflicteert met artikel 7, lid 7.2.1, onder b, overweegt de Afdeling dat voornoemde planregels aldus moeten worden begrepen dat binnen de bestemming "Woongebied" met de aanduiding 'aaneengebouwd' woningen vrijstaand, de woningen twee aaneen of in de vorm van rijenwoningen mogen worden gebouwd. Van conflicterende planregels is derhalve geen sprake. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat realisatie van de voorziene woningen op de aan zijn perceel [locatie] grenzende gronden met de bestemming "Woongebied" leidt tot een onevenredige aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer, nu het bouwvlak op enkele meters van de perceelsgrens is gesitueerd.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de persoonlijke levenssfeer nu de bouwhoogte van de voorziene woningen en de afstand tot bestaande bebouwing passend zijn in een binnenstedelijk gebied.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat op grond van de verbeelding, gelezen in samenhang met artikel 7 van de planregels, ter plaatse van de bestemming "Woongebied" een maximale goothoogte geldt van 4 m en een maximale bouwhoogte van 11,5 m. De grens van het bouwvlak ligt op ongeveer 6 m van het perceel van [appellant] en op ongeveer 15 m van zijn woning. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de realisatie van de woningen zal leiden tot enige aantasting van de privacy ter plaatse van de woning van [appellant], heeft de raad daaraan, gelet op de maximaal toegestane bouw- en goothoogte van de voorziene woningen en de minimale afstand van ongeveer 15 m tussen de woning van [appellant] en de voorziene woningen, in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de voorziene woningen zijn gesitueerd in het binnenstedelijk gebied van de dorpskern Ter Aar en dergelijke bebouwing daarbinnen niet ongebruikelijk is.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat in strijd met het bestemmingsplan voor het deelgebied "Centrum" wordt gehandeld, nu voor een deel van dat gebied, waar een maximale bouwhoogte is toegestaan van 14,5 m, bouwplannen zijn waarbij een bouwhoogte van 15 m wordt gehanteerd, overweegt de Afdeling dat dit betoog, wat daar ook van zij, zich niet tegen het plan richt, zodat het reeds hierom faalt.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
91-728.