ECLI:NL:RVS:2012:BW9524

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203272/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontgrondingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 juni 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker], die woonachtig is in Sterksel, gemeente Heeze-Leende. Het verzoek had betrekking op de verlenging van de geldigheidsduur van een ontgrondingsvergunning die oorspronkelijk was verleend op 3 augustus 1990. Deze vergunning was op 1 april 2012 geëxpireerd, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant had op 23 maart 2012 het verzoek van [verzoeker] om verlenging afgewezen.

Tijdens de zitting op 11 juni 2012 werd het verzoek behandeld. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens en J.I.M. van Osch. Ook de colleges van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende en Someren waren als partijen aanwezig. De voorzitter overwoog dat het oordeel over het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure.

De voorzitter concludeerde dat [verzoeker] geen procesbelang meer had, aangezien de ontgrondingsvergunning op 1 april 2012 was geëxpireerd en verlenging niet meer mogelijk was. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2012.

Uitspraak

201203272/1/R4.
Datum uitspraak: 21 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Sterksel, gemeente Heeze-Leende,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
(hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2012 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem bij besluit van 3 augustus 1990 verleende ontgrondingsvergunning, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2012, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar [verzoeker], in persoon, bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, en het college, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens en J.I.M. van Osch, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, vertegenwoordigd door ing. M.L. Hendrikx, werkzaam bij de gemeente, en het college van burgemeester en wethouders van Someren, vertegenwoordigd door mr. J. van de Kolk, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] verzoekt in verband met expiratie van de vergunning op 1 april 2012 een zodanige voorlopige voorziening te treffen dat de vergunning niet expireert zolang niet onherroepelijk op het verzoek om verlenging is beslist.
2.3. Het college stelt dat [verzoeker] geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar, gelet op het feit dat de ontgrondingsvergunning op 1 april 2012 is geëxpireerd en verlenging van de vergunning derhalve niet meer mogelijk is. Volgens het college schorst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening de expiratiedatum van de ontgrondingsvergunning niet op.
2.3.1. Bij besluit van 3 augustus 1990 heeft het college aan [verzoeker] een ontgrondingsvergunning verleend voor het project "waterbergingsvijver in combinatie met zandwinning ten behoeve van de realisatie van een forellenkwekerij". Ingevolge de aan deze vergunning verbonden voorwaarde 17e, zoals deze laatstelijk is gewijzigd op 31 januari 2008, loopt de geldigheidsduur van de vergunning af op 1 april 2012.
Nu bij het nemen van het besluit op bezwaar in aanmerking zal moeten worden genomen dat de ontgrondingsvergunning van rechtswege is geëxpireerd, is verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning niet meer mogelijk. Op grond hiervan heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzitter geen procesbelang bij de beoordeling van zijn bezwaar.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding voor de verwachting dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2012
271-650.