ECLI:NL:RVS:2012:BW9527

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205048/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor nieuwbouwwijk Molenbeek te Nunspeet

In deze zaak hebben verzoekers A en B, wonend te Nunspeet, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet. Het college heeft op 7 februari 2012 het uitwerkingsplan "Molenbeek, fase 1" vastgesteld en op 29 maart 2012 het exploitatieplan "Molenbeek". Verzoekers hebben bij de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening, die op 13 juni 2012 ter zitting is behandeld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek beoordeeld.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het plan betrekking heeft op een nieuwbouwwijk aan de noordkant van Nunspeet. Tijdens de zitting heeft de vertegenwoordiger van het college verklaard dat het gemeentebestuur niet eerder dan het eerste kwartaal van 2013 zal starten met het bouwrijp maken van de gronden. Er zijn ook geen aanwijzingen dat andere eigenaren hun gronden zullen bouwrijp maken, gezien het gevestigde voorkeursrecht op niet-gemeentelijke gronden.

De voorzitter heeft overwogen dat er een aanhoudingsverplichting geldt voor het verlenen van omgevingsvergunningen in verband met het exploitatieplan. Het college kan deze aanhoudingsplicht doorbreken, maar heeft aangegeven dat er zwaarwegende belangen zijn om dit niet te doen. Gezien de omstandigheden en de toepassing van de Crisis- en herstelwet, heeft de voorzitter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek is derhalve afgewezen.

De beslissing is genomen door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2012.

Uitspraak

201205048/2/R2.
Datum uitspraak: 21 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B], wonend te Nunspeet,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "Molenbeek, fase 1" vastgesteld. Bij besluit van 29 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Nunspeet het exploitatieplan "Molenbeek" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. A.M. Ubink, en het college, vertegenwoordigd door A. Arends, werkzaam bij de gemeente, vergezeld van E.J. van Baardewijk en mr. P.J. Bouterse, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op een nieuwbouwwijk aan de noordkant van Nunspeet. In dit plan is de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Molenbeek" opgenomen globale bestemming nader uitgewerkt.
2.3. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college ten aanzien van het bouwrijp maken van de gronden verklaard dat het gemeentebestuur niet eerder dan het eerste kwartaal van 2013 zal starten met het bouwrijp maken van de gronden die de gemeente in eigendom heeft. Voorts heeft de vertegenwoordiger van het college aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat andere eigenaren zullen overgaan tot het bouwrijp maken van de gronden omdat er een voorkeursrecht is gevestigd op de niet-gemeentelijke gronden zodat verkoop van grond voor woningbouw niet mogelijk is zonder dat de grond eerst aan de gemeente is aangeboden. Bovendien is niet gebleken van enige ambitie tot zelfrealisatie van andere eigenaren. Wanneer andere eigenaren al tot het bouwrijp maken van gronden zouden willen overgaan, stuit dit bovendien op problemen omdat de meeste eigenaren geen bouwontsluiting hebben. Er zijn twee eigenaren die wel een bouwontsluiting hebben. Van deze eigenaren is, aldus de vertegenwoordiger van het college, bekend dat zij hun gronden aan het gemeentebestuur willen verkopen.
2.4. Ten aanzien van het verlenen van omgevingsvergunningen ten behoeve van het bouwen overweegt de Voorzitter het volgende. Ingevolge artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo, geldt een aanhoudingsverplichting wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, zoals hier het geval, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van de Wabo de aanhoudingsplicht doorbreken en een omgevingsvergunning verlenen. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college verklaard dat in het onwaarschijnlijke geval dat een particuliere eigenaar nog voor 2013 een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen zal aanvragen het college zich op het standpunt zal stellen dat er zwaarwegende belangen zijn om de aanhoudingsplicht niet te doorbreken. Bovendien heeft de vertegenwoordiger van het college ter zitting toegezegd dat zo er al een omgevingsvergunning zal worden aangevraagd [verzoekers] daarvan direct in kennis zullen worden gesteld.
2.4. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de Voorzitter dat, mede in aanmerking nemend dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is op het besluit, met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2012
224.