ECLI:NL:RVS:2012:BW9546

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006615/1/T1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over hogere geluidwaarden in Valkenswaard

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 27 juni 2012, wordt het besluit van 11 januari 2011 van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard beoordeeld. Dit besluit betreft de vaststelling van hogere waarden voor de geluidbelasting van woningen in Valkenswaard, als gevolg van de reconstructie van de Europalaan en andere wegen. De appellanten, waaronder bewoners en de Stichting Belangengroep Europalaan e.o., hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij menen dat de geluidwaarden te hoog zijn vastgesteld en dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de leefomgeving.

De Raad van State oordeelt dat het college bij de vaststelling van de hogere waarden niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Het college heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke gegevens de verkeersgroei is ingeschat en hoe de geluidmetingen zijn uitgevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak draagt het college op om binnen acht weken na de uitspraak de gebreken in het besluit te herstellen en de benodigde informatie te verstrekken. Tevens wordt het eerdere besluit van 23 februari 2010 vernietigd, omdat dit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij het vaststellen van geluidwaarden en de noodzaak om de belangen van omwonenden adequaat te wegen. De appellanten hebben in hun bezwaren verschillende aspecten naar voren gebracht, waaronder de vrees voor trillinghinder en verslechtering van de luchtkwaliteit, die niet zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad van State concludeert dat de bezwaren van de appellanten gegrond zijn en dat het college de nodige maatregelen moet treffen om de geluidsoverlast te beperken.

Uitspraak

201006615/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Valkenswaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenswaard,
3. [appellant sub 3], wonend te Valkenswaard,
4. de stichting Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard (hierna: de Stichting), gevestigd te Valkenswaard,
5. [appellant sub 5], wonend te Valkenswaard, en anderen,
6. [appellant sub 6], wonend te Valkenswaard, en anderen,
7. [appellant sub 7], wonend te Valkenswaard,
8. [appellant sub 8], wonend te Valkenswaard,
9. [appellanten sub 9] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 9]), wonend te Valkenswaard,
10. [appellant sub 10], wonend te Valkenswaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woningen te Valkenswaard vanwege de Europalaan, Zuidelijke Randweg, Leenderweg en Valkenierstraat te Valkenswaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] tijdig beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 9] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college opnieuw hogere waarden vastgesteld voor de op grond van de Wgh ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woningen te Valkenswaard vanwege de Europalaan, Zuidelijke Randweg, Leenderweg en Valkenierstraat te Valkenswaard.
[appellant sub 1], [appellant sub 9], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2012, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Nieuw besluit
2.2. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.2.1. Nu het college ter zitting heeft toegelicht dat met het besluit van 11 januari 2011 is beoogd het besluit van 23 februari 2010 te vervangen, merkt de Afdeling het besluit van 11 januari 2011 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb.
Niet in geschil is dat het besluit van 11 januari 2011 niet geheel tegemoet komt aan de beroepen van appellanten. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, zijn deze beroepen dan ook mede gericht tegen het besluit van 11 januari 2011.
2.2.2. Gelet op de mededeling van het college ter zitting dat het besluit van 23 februari 2010 is vervangen omdat het fouten bevat, staat vast dat dit besluit in strijd is met de op grond van artikel 3:2 van de Awb bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.2.3. Gezien het bovenstaande zal de Afdeling in het navolgende alleen nog het besluit van 11 januari 2011 bespreken.
Omvang geding
2.3. In deze procedure staat ter beoordeling of hetgeen appellanten aanvoeren aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit van 11 januari 2011 in strijd is met de Wgh of anderszins in strijd is met het recht.
Enkele appellanten hebben bezwaren tegen de aanpassing van de Europalaan naar voren gebracht die het toetsingskader op grond van de Wgh te buiten gaan, zoals de vrees voor trillinghinder, verslechtering van de luchtkwaliteit, vermindering van de bereikbaarheid van de woning, de gevolgen voor een erfdienstbaarheid en het bestaan van betere alternatieven voor de voorgenomen verkeersmaatregelen. Aangezien deze bezwaren niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit van 11 januari 2011 zullen deze bezwaren in het navolgende buiten bespreking blijven.
2.4. Ter zitting heeft [appellant sub 9] de beroepsgrond over het ten onrechte uitvoeren van geluidberekeningen in plaats van -metingen ingetrokken.
Procedureel
2.5. Voor zover de Stichting betoogt dat de wijze waarop het college de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, overweegt de Afdeling dat dit artikel zich er niet tegen verzet dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 11 januari 2011 niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en anderen betogen dat de besluiten tot vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) die zijn genomen voor de aanleg van de rotondes op de Europalaan in rechte geen stand kunnen houden en dat het college om deze reden niet had mogen besluiten hogere grenswaarden vast te stellen. In dit verband verwijzen zij naar artikel 99, eerste lid, van de Wgh.
2.6.1. Ingevolge artikel 99, eerste lid, van de Wgh wordt tot reconstructie van een weg, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een bestemmingsplan of een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO dat in de reconstructie voorziet dan wel met een besluit van het college van burgemeester en wethouders, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek.
Ingevolge artikel 99, derde lid, worden bij het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid de waarden die ingevolge de artikelen 100, 100a en 100b als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, in acht genomen.
Ingevolge artikel 100a, eerste lid, kan onder voorwaarden voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende worden vastgesteld.
2.6.2. Uit artikel 99, eerste en derde lid, gelezen in samenhang met artikel 100a, eerste lid, van de Wgh volgt dat bij het nemen van een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO dat in de reconstructie voorziet vastgestelde hogere waarden in acht genomen dienen te worden. Anders dan het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en anderen veronderstelt, volgt uit deze artikelen niet dat bij het besluit hogere waarden vast te stellen het besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO dat in de reconstructie voorziet in acht genomen dient te worden. Het betoog faalt.
Akoestisch onderzoek
2.7. [appellant sub 1], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] voeren aan dat de Europalaan op verscheidene plaatsen drie of vier rijstroken heeft en dat het akoestisch onderzoek van DHV, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Reconstructie Europalaan (Eindbeeld Masterplan) te Valkenswaard. Akoestisch onderzoek" van januari 2010 (hierna: het akoestisch onderzoek), ten onrechte uitgaat van een weg met twee rijstroken. Om deze reden is volgens hen het bij het akoestisch onderzoek betrokken gebied te klein.
2.7.1. Het college stelt dat de Europalaan twee rijstroken heeft en dat op- en afritten niet meetellen bij het bepalen van de te onderzoeken zone.
2.7.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder rijstrook verstaan strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, aanhef en onder a, heeft een weg in stedelijk gebied een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter.
2.7.3. In het deskundigenbericht staat dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat op ongeveer 70 meter uit de rijlijn aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan en dat een verruiming van het onderzoeksgebied niet tot een andere inhoudelijke beoordeling zou leiden. [appellant sub 1], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze bevinding onjuist is. Derhalve bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat het bij het akoestisch onderzoek betrokken gebied te klein is en kan in het midden blijven of delen van de Europalaan uit twee dan wel meer dan twee rijstroken bestaan. Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en anderen betogen dat het college voor 206 woningen hogere waarden heeft vastgesteld, terwijl het akoestisch onderzoek slechts betrekking heeft op 184 woningen.
2.8.1. In het deskundigenbericht staat dat voor 184 woningen hogere waarden zijn vastgesteld vanwege de Europalaan, maar dat 22 woningen tweemaal in de lijst voorkomen, omdat bij deze woningen meer dan één gevel is blootgesteld aan een hogere geluidbelasting. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze bevinding onjuist is. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.
2.9. [appellant sub 3] voert aan dat het college geluidmetingen in plaats van -berekeningen had dienen uit te voeren.
2.9.1. Ingevolge artikel 110e van de Wgh kan de minister regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd.
De in dit voorschrift bedoelde regels zijn uitgewerkt in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.
Ingevolge artikel 3.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Het tweede artikellid bepaalt dat in afwijking van het eerste lid het equivalente geluidsniveau kan worden bepaald volgens de in hoofdstuk 1 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode I, indien de desbetreffende situatie binnen het toepassingsgebied van die Standaardrekenmethode I valt.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste en tweede lid het equivalente geluidsniveau tevens worden bepaald volgens de Standaardmeetmethode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage III, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardmeetmethode.
2.9.2. Het akoestisch onderzoek is met toepassing van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 en de daarin weergegeven standaardrekenmethode II uitgevoerd.
De Wgh noch het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 brengt een hiërarchie aan tussen de in de hiervoor genoemde regeling weergegeven bepalingsmethoden. Binnen hun toepassingsgebied zijn alle methoden toegestaan. De keuze tussen de verschillende methoden, mits gehanteerd binnen het toepassingsgebied, is aan het bevoegd gezag. In de Wgh is immers aan het bevoegd gezag opgedragen om het akoestisch onderzoek te (laten) verrichten.
[appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat metingen van de bestaande situatie in dit geval tot een grotere nauwkeurigheid leiden dan berekeningen. Bovendien kan de toekomstige situatie alleen met behulp van modelberekeningen in kaart worden gebracht. Aldus bestaat in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college de geluidbelasting niet heeft mogen vaststellen op basis van rekenmodellen. Het betoog faalt.
2.10. [appellant sub 1] heeft naar voren gebracht dat het akoestisch onderzoek er ten onrechte van uitgaat dat de Lage Heideweg gerealiseerd zal worden.
2.10.1. De raad van de gemeente Valkenswaard heeft op 26 november 2009 het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Lage Heideweg" vastgesteld dat voorziet in de aanleg van de Lage Heideweg. Gelet hierop heeft het college zich ten tijde van het besluit van 11 januari 2011 op het standpunt mogen stellen dat de Lage Heideweg gerealiseerd zou worden. Het betoog faalt.
2.11. De Stichting en [appellant sub 5] en anderen voeren aan dat het akoestisch onderzoek er ten onrechte van uitgaat dat de Europalaan een doorgaande weg blijft.
2.11.1. Het college heeft uiteengezet dat in het voor de omwonenden van de Europalaan meest gunstige scenario de kern van Valkenswaard wordt afgesloten voor vrachtverkeer. Omdat het volgens het college ten tijde van het besluit van 11 januari 2011 nog onzeker was of deze maatregel zou kunnen worden uitgevoerd, is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van het voor de omwonenden van de Europalaan meest ongunstige scenario, waarin het vrachtverkeer over de Europalaan gaat.
2.11.2. De Stichting en [appellant sub 5] en anderen hebben de uiteenzetting van het college niet gemotiveerd weersproken. Nu niet is betwist dat ten tijde van het besluit van 11 januari 2011 ongewis was of de Europalaan zou kunnen worden afgesloten voor vrachtverkeer bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek wat betreft de functie van de Europalaan op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd. Het betoog faalt.
2.12. [appellant sub 9] betoogt dat in het akoestisch onderzoek het rekenpunt aan de westelijke zijde van zijn woning aan de [locatie 1] niet bij de stenen muur, maar bij de serre had moeten worden gesitueerd, omdat dit punt van de woning het dichtst bij de Europalaan is gelegen.
2.12.1. [appellant sub 9] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het geval het rekenpunt ter plaatse van de serre zou zijn gesitueerd de berekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het akoestisch onderzoek een andere uitkomst zouden hebben gehad. Hierbij is van belang dat, gelet op de tekeningen van de woning die [appellant sub 9] heeft overgelegd, het verschil tussen de afstand van de Europalaan tot de westelijke muur van de woning en de afstand van de Europalaan tot de serre minder dan twee meter is. Het betoog faalt.
Verkeersonderzoek
2.13. [appellant sub 2], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen en [appellant sub 8] voeren aan dat in het rapport "Verkeerskundige toets reconstructie Europalaan" van DHV van juni 2009 (hierna: het verkeersonderzoek) de verwachte verkeersgroei in de periode 2006-2020 onvoldoende is onderbouwd en te laag is ingeschat. [appellant sub 2], de Stichting en [appellant sub 6] en anderen wijzen er verder op dat onduidelijk is of een autonome verkeersgroei van 1,5 of 2 procent per jaar tot uitgangspunt is genomen.
2.13.1. Het akoestisch onderzoek is wat betreft de verkeersgegevens gebaseerd op het verkeersonderzoek.
In paragraaf 2.3 van het verkeersonderzoek staat dat voor de periode van 2006 tot 2020 is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 2 procent per jaar. In bijlage 1 van het verkeersonderzoek staat dat is uitgegaan van 1,5 procent autonome verkeersgroei per jaar.
2.13.2. Het college heeft ter zitting desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken welk percentage autonome verkeersgroei is gebruikt voor de berekeningen van het verkeersonderzoek en op welke overwegingen de keuze voor het gebruikte percentage is gebaseerd. Het besluit van 11 januari 2011 berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is derhalve in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.
2.14. [appellant sub 1], de Stichting en [appellant sub 7] betogen dat onvoldoende duidelijk is op welke wijze in het verkeersonderzoek rekening is gehouden met de samenstelling van het verkeer.
2.14.1. In het verkeersonderzoek staat dat het verkeersmodel van de gemeente Valkenswaard gemiddelde etmaalintensiteiten genereert van het auto- en het vrachtverkeer op een gemiddelde werkdag en dat voor de milieuonderzoeken de vrachtintensiteiten dienen te worden uitgesplitst naar middelzwaar en zwaar vrachtverkeer en de etmaalintensiteiten uitgesplitst dienen te worden naar de dagdelen dag (7-19 uur), avond (19-23 uur) en nacht (23-7 uur). Hierbij is vermeld dat de opsplitsing van de etmaalintensiteiten en het vrachtverkeer is uitgevoerd op basis van verkeerstellingen van de gemeente Valkenswaard en de provincie Noord-Brabant.
2.14.2. In het verkeersonderzoek is niet vermeld wat de uitkomsten van de uitsplitsing van het vrachtverkeer en de etmaalintensiteiten zijn. Het college heeft ook ter zitting desgevraagd geen inzicht in deze gegevens kunnen verschaffen. Aldus heeft het college ook in zoverre onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke gegevens aan het besluit van 11 januari 2011 ten grondslag zijn gelegd. Het besluit van 11 januari 2011 berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is derhalve in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.
Maatregelen
2.15. [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] betogen dat het college niet heeft mogen afzien van het toepassen van zeer stil asfaltbeton (hierna: ZSA-sd) bij kruisingen en rotondes op de Europalaan.
2.15.1. Het college stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van kruisingen en rotondes geen ZSA-sd wordt toegepast, omdat deze verharding minder bestand is tegen de op dergelijke plaatsen optredende wrijvingskrachten.
2.15.2. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, vindt het eerste lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.15.3. In het deskundigenbericht staat dat op basis van praktijkervaringen verdedigbaar is dat geen ZSA-sd wordt toegepast op kruisingen en rotondes vanwege de aldaar optredende wrijvingskrachten. [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] hebben deze bevinding niet gemotiveerd weersproken. Gelet hierop is in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van ZSA-sd op kruisingen en rotondes op de Europalaan. Het betoog faalt.
2.16. De Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] voeren aan dat niet is gewaarborgd dat de Europalaan daadwerkelijk van stil asfalt zal worden voorzien.
2.16.1. Aan het besluit van 11 januari 2011 is als voorwaarde verbonden dat op de Europalaan en een gedeelte van de Zuidelijke Randweg ZSA-sd of een gelijkwaardig of beter alternatief wegdek wordt toegepast. Of ook daadwerkelijk een dergelijk type wegdek wordt aangelegd, kan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit geen rol spelen. Het betoog faalt.
2.17. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 10] betogen dat het college ten onrechte heeft afgezien van het plaatsen van geluidschermen. In dit verband stelt een aantal van hen dat bij de kruising van de Europalaan en de Bakkerstraat wel een geluidscherm wordt geplaatst zodat gelijke gevallen verschillend worden behandeld.
2.17.1. Het college stelt zich op het standpunt dat enkele van de in het akoestisch onderzoek beoordeelde geluidschermen vanuit akoestisch oogpunt onvoldoende doeltreffend zijn, omdat deze een afname van minder dan 5 dB van de geluidbelasting tot gevolg hebben. Het college heeft verder uiteengezet dat is afgezien van het plaatsen van geluidschermen die volgens het akoestisch onderzoek wel doeltreffend zijn, omdat deze overwegende bezwaren ontmoeten vanwege landschappelijke en stedenbouwkundige overwegingen, negatieve gevolgen voor de veiligheid en sociale controle, de aanwezigheid van kabels, leidingen en riolering in de grond en de kosten. Het college wijst er tevens op dat het geluidscherm bij de kruising Europalaan/Bakkerstraat onderdeel is van een particulier bouwproject.
2.17.2. De Afdeling acht het uitgangspunt van het college dat een geluidscherm vanuit akoestisch oogpunt niet doeltreffend is indien het een afname van geluidbelasting van 5 dB of minder tot gevolg heeft niet onredelijk.
2.17.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 10] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de onderzochte geluidschermen waarvan het college stelt dat deze een afname van de geluidbelasting van 5 dB of minder tot gevolg heeft in feite een grotere afname van de geluidbelasting met zich brengen. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaren die het college heeft aangedragen tegen de overige schermen berusten op feitelijke onjuistheden. Nu het college onweersproken uiteen heeft gezet dat het geluidscherm bij de kruising Europalaan/Bakkerstraat onderdeel is van een particulier bouwproject is geen sprake van gelijke gevallen die het college ten onrechte verschillend heeft behandeld.
2.17.4. Gelet op het voorgaande is in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 10] hebben aangevoerd geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het college, voor zover het heeft afgezien van het plaatsen van geluidschermen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van deze maatregel onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het betoog faalt.
2.18. [appellant sub 9] voert aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar een geluidscherm bij zijn woning dat parallel loopt aan de Europalaan. Volgens hem kan met een dergelijk geluidscherm worden bereikt dat de geluidbelasting op de westelijke gevel van zijn woning met meer dan 5 dB afneemt en zijn de bezwaren die het college heeft tegen de wel onderzochte geluidschermen op het door hem bedoelde scherm niet van toepassing.
2.18.1. Het college heeft ter zitting medegedeeld dat een berekening is gemaakt van een scherm bij de woning van [appellant sub 9], parallel aan de Europalaan, van 20 meter lang en van verschillende hoogtes, maar dat is gebleken dat een dergelijk scherm een afname van de geluidbelasting van minder dan 5 dB tot gevolg heeft.
2.18.2. Gelet op de uiteenzetting van het college ter zitting heeft het college een onderzoek naar een scherm bij de woning van [appellant sub 9] ten grondslag gelegd aan het besluit van 11 januari 2011. Dit onderzoek en de uitkomsten daarvan zijn evenwel niet in het besluit vermeld, zodat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Het betoog slaagt.
Toezeggingen
2.19. De Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] betogen dat het vaststellen van hogere waarden vanwege de reconstructie van de Europalaan in strijd is met een toezegging van het gemeentebestuur. Volgens hen is toegezegd dat de Zuidelijke Randweg niet op de Europalaan zou worden aangesloten voordat maatregelen zijn genomen die overlast tegengaan. De Stichting wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 1997 in zaak nr. R03.93.3619 over de aanleg van de Zuidelijke Randweg, enkele brieven die in het kader van die zaak door het gemeentebestuur zijn verstuurd en de notulen van de raadsvergadering van 24 juni 1993.
[appellant sub 5] en anderen stellen voorts dat de voormalige wethouder W. [appellant sub 2] heeft gezegd dat als gevolg van een toezegging van het gemeentebestuur ter hoogte van Muldershoek een geluidscherm zou worden geplaatst.
2.19.1. Het college stelt dat in het kader van de procedure over de aanleg van de Zuidelijke Randweg is toegezegd dat belemmeringen aanwezig blijven om vanaf de Zuidelijke Randweg de Europalaan te bereiken zolang nog geen milieu- en verkeersveiligheidsvoorzieningen zijn getroffen op de Europalaan. Volgens het college zijn de belemmeringen om vanaf de Zuidelijke Randweg de Europalaan te bereiken nog steeds aanwezig en hebben de procedures over de reconstructie van de Europalaan betrekking op het realiseren van de genoemde voorzieningen, waarbij onder meer gedacht moet worden aan de aanleg van de rotondes, het aanbrengen van stil asfalt en het treffen van geluidwerende voorzieningen aan woningen.
2.19.2. In de uitspraak van 12 augustus 1997 in zaak nr. R03.93.3619 heeft de Afdeling onder meer als volgt overwogen:
"[V]erweerder [heeft] bij het primaire besluit […] besloten over te gaan tot aanleg van de zuidelijke randweg, welke een belangrijke rol krijgt toebedeeld in de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Verweerder heeft daarbij onder ogen gezien dat de aansluiting van deze weg op de Europalaan een toename van het verkeer op de Europalaan teweeg zal brengen. Voordat de aansluiting wordt gerealiseerd, zullen op en aan de Europalaan de benodigde milieu- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen. De aanleg van de zuidelijke randweg kan evenwel gewoon doorgang vinden, aangezien het door middel van fysieke belemmeringen - tijdelijk - onmogelijk wordt gemaakt om van de randweg de Europalaan […] te bereiken.
Naar het oordeel van de Afdeling is door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de zuidelijke randweg, gezien de verkeerssituatie in Valkenswaard, noodzakelijk is en dat van deze weg, ook zonder dat een aansluiting op de Europalaan is verwezenlijkt, een ontlastende werking op de verkeersdrukte in het centrum van Valkenswaard uitgaat. Nu verweerder voorts heeft toegezegd dat er in de periode waarin de te treffen voorzieningen op de Europalaan nog niet zijn gerealiseerd, zodanige fysieke belemmeringen zullen worden opgeworpen dat de Europalaan niet via de zuidelijke randweg kan worden bereikt en dat deze - thans gerealiseerde - belemmeringen tot het bedoelde tijdstip zullen worden gehandhaafd, kan niet worden geoordeeld dat verweerder na afweging van de belangen van appellanten tegen de belangen die zijn gemoeid bij het thans reeds aanleggen van de weg niet in redelijkheid tot deze aanleg heeft kunnen komen."
2.19.3. De Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college is toegezegd dat geen hogere waarden worden vastgesteld in het geval de Europalaan toegankelijk zou worden vanaf de Zuidelijke Randweg. Het bestaan van een dergelijke toezegging volgt niet uit de vermelding in de uitspraak van 12 augustus 1997 dat is toegezegd dat de benodigde milieu- en veiligheidsmaatregelen zullen worden getroffen. Ook uit de mededelingen in de brieven en de notulen van de raadsvergadering van 24 juni 1993 blijkt niet van de toezegging dat geen hogere waarden zullen worden vastgesteld, nu deze mededelingen niet wezenlijk verschillen van de in de uitspraak van 12 augustus 1997 vermelde toezegging.
2.19.4. [appellant sub 5] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college is toegezegd dat bij Muldershoek een geluidscherm zal worden geplaatst. Hiertoe is onvoldoende de niet nader onderbouwde stelling dat deze toezegging volgens een voormalig wethouder is gedaan.
2.19.5. Gelet op het voorgaande is in hetgeen De Stichting, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 8] hebben aangevoerd geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het college bij de vaststelling van het besluit van 11 januari 2011 heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het betoog faalt.
Binnenwaarden
2.20. [appellant sub 3] en de Stichting voeren aan dat het college ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt welke voorzieningen moeten worden getroffen om te voldoen aan de maximaal toegelaten geluidbelasting binnen de woning.
2.20.1. Ingevolge artikel 112 van de Wgh treft het college van burgemeester en wethouders indien met betrekking tot aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toepassing is gegeven aan artikel 100a met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de betrokken woningen maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen na de reconstructie ten hoogste bedraagt:
a. ingeval voor de betrokken woningen bij de reconstructie voor de eerste maal een hogere waarde dan 48 dB, voor de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, is vastgesteld: 33 dB;
b. ingeval voor de betrokken woningen eerder een hogere waarde voor de geluidsbelasting is vastgesteld: de waarde die voor de reconstructie ingevolge het bij of krachtens deze wet voor de onderscheiden situaties bepaalde, dan wel ingevolge het krachtens artikel 3 van de Woningwet bepaalde ten hoogste toelaatbaar was.
2.20.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 14 april 2010 in zaak nr.
200905932/1/M2volgt uit de systematiek van de artikelen 100a en 112 van de Wgh dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen en staat de vraag of de verplichting hiertoe bestaat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het hogere waardenbesluit. Het betoog faalt.
Conclusie
Besluit van 11 januari 2011
2.21. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 11 januari 2011 in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
2.21.1. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het besluit van 11 januari 2011 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Het college dient daartoe:
- met inachtneming van hetgeen in 2.13.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken welk percentage autonome verkeersgroei is gebruikt voor de berekeningen van het verkeersonderzoek en op welke overwegingen de keuze voor het gebruikte percentage is gebaseerd;
- met inachtneming van hetgeen in 2.14.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van de uitsplitsing van het vrachtverkeer en de etmaalintensiteiten zoals vermeld in het verkeersonderzoek;
- met inachtneming van hetgeen in 2.18.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar het geluidscherm parallel aan de Europalaan bij de woning van [appellant sub 9] aan de [locatie 1] te Valkenswaard,
en zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Indien het college een nieuw besluit neemt, dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
Besluit van 23 februari 2010
2.22. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 23 februari 2010 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het besluit van 23 februari 2010 dient te worden vernietigd, hetgeen de Afdeling zal doen in de einduitspraak.
Proceskosten en griffierecht
2.23. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in 2.13.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken welk percentage autonome verkeersgroei is gebruikt voor de berekeningen van het verkeersonderzoek en op welke overwegingen de keuze voor het gebruikte percentage is gebaseerd;
- met inachtneming van hetgeen in 2.14.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van de uitsplitsing van het vrachtverkeer en de etmaalintensiteiten zoals vermeld in het verkeersonderzoek;
- met inachtneming van hetgeen in 2.18.2 is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar het geluidscherm parallel aan de Europalaan bij de woning van [appellant sub 9] aan de [locatie 1] te Valkenswaard,
en zo nodig het besluit van 11 januari 2011 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Indien het college een nieuw besluit neemt, dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
375-717.