201105702/1/R3.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Beugen, gemeente Boxmeer,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), allen wonend te Beugen, gemeente Boxmeer,
3. [appellant sub 3], wonend te Beugen, gemeente Boxmeer,
de raad van de gemeente Boxmeer,
verweerder.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Gildeterrein Weverstraat te Beugen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de raad ingekomen op 24 mei 2011 beroep ingesteld. De raad heeft het beroepschrift van [appellant sub 3] met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de Afdeling doorgezonden, waar het op 6 juni 2011 is ingekomen.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2012, waar [appellant sub 1 A], bijgestaan door mr. J.T.F. Van Berkel, [appellant sub 2 A], bijgestaan door mr. M. van Hoorne, en de raad, vertegenwoordigd door R. Pijpers en P.G.C. Claassen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de vereniging St. Antonius-, St. Sebastianus- en H. Sacramentsgilde Beugen (hierna: het gilde), vertegenwoordigd door [voorzitter], verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de raad in de gelegenheid te stellen stukken in te dienen. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
2.1. Het plan voorziet in een sportbestemming op een perceel aan de Weverstraat te Beugen ten behoeve van een schietterrein voor het gilde, voor de beoefening van het traditionele schieten met geweren en kruisbogen.
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] komen op tegen de vaststelling van het plan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de bestemming "Agrarische Hoofdstructuur" (hierna: AHS) uit het voorheen geldende bestemmingsplan, de beschermingszone van natuurgebied De Vilt en de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) aan het plan in de weg staan en in 2007 nog aanleiding waren voor het gemeentebestuur om af te zien van planologische medewerking. Het bestreden besluit ontbeert volgens hen een motivering voor het gewijzigde standpunt van het gemeentebestuur en is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.2.1. Aan een bestemmingsplan kunnen geen blijvende rechten worden ontleend.
Blijkens een brief van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 13 april 2007 is destijds besloten geen medewerking te verlenen aan een bestemmingswijziging ten behoeve van een schietterrein op het perceel omdat het toen geldende provinciale beleid zich daartegen verzette en vanwege de ligging van het perceel in de beschermingszone van De Vilt en tegen de EHS.
In de plantoelichting staat dat volgens de huidige Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant het plangebied is gelegen aan de uiterste rand van de "Groen-Blauwe Mantel" vanwege het attentiegebied EHS en de beschermingszone van de natte natuurparel De Vilt. Daarbinnen is ruimte voor de ontwikkeling van passende niet-agrarische functies, met rondom de kernen ook mogelijkheden voor functies die zich richten op de inwoners, zoals passende, met de omgevingskwaliteiten rekening houdende, dagrecreatieve voorzieningen. Aan deze voorwaarde voldoet het plan volgens de plantoelichting omdat er geen hydrologische effecten zijn, de druk op het dassenleefgebied gering is, geen archeologisch onderzoek nodig is en de agrarische functie niet wordt bedreigd. Volgens de toelichting is het schietterrein aan te merken als een extensieve dagrecreatievoorziening en vormt ook de op 1 maart 2011 in werking getreden Verordening Ruimte Noord-Brabant geen belemmering voor de realisering van een dergelijke voorziening in het buitengebied.
Gelet hierop staat het provinciale beleid ten tijde van het bestreden besluit niet langer aan de realisering van het schietterrein in de weg en heeft de raad voldoende gemotiveerd waarom, anders dan in 2007, wel planologische medewerking kan worden verleend aan het plan. Aan de brief uit 2007 kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat planologische medewerking ook in de toekomst was uitgesloten.
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat geen alternatieve locaties voor het schietterrein zijn onderzocht.
2.3.1. De raad voert aan dat onderzoek naar alternatieve locaties is verricht, te weten een locatie bij het sportpark en zes particuliere terreinen. Dit onderzoek is volgens de raad door het gilde uitgevoerd met inachtneming van het reglement van de Noord-Brabantse Federatie van Schuttersgilden (hierna: NBFS) en de uitkomsten daarvan zijn in de afweging van de raad betrokken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de genoemde alternatieven ongeschikt zijn omdat de particuliere terreinen onvoldoende oppervlakte hebben voor een schietterrein dan wel de huurprijzen te hoog zijn. Voorts is de locatie bij het sportpark ongeschikt bevonden omdat een vaste opstelling van de schietpalen op het terrein van de voetbalclub niet mogelijk blijkt te zijn. Bovendien willen zowel de particulieren als de voetbalclub geen medewerking verlenen aan het sluiten van langdurige huurcontracten, zodat ook om die reden de alternatieve locaties ongeschikt zijn gebleken.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gelet op hetgeen in 2.3.1 is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad de alternatieve locaties voldoende in zijn afweging heeft betrokken.
2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat het gebruik van het perceel als schietterrein zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast. In dit verband voert [appellant sub 2] aan dat zijn bedrijf als gevolg hiervan slecht bereikbaar zal zijn. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] toegelicht dat het aantal parkeerplaatsen niet voldoet aan de parkeernormen van het Centrum voor regelgeving en onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek die gelden voor sportvelden, op grond waarvan minimaal 13 parkeerplaatsen vereist zijn en het plan slechts 10 parkeerplaatsen mogelijk maakt.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren voorts aan dat de aan het plan ten grondslag gelegde "Quick scan flora en fauna Weverstraat" van het bureau Econsultancy bv van 14 mei 2009 niet ingaat op de gevolgen van het plan voor het leefgebied van de das waarvan het perceel deel uitmaakt. De aanname in de plantoelichting dat het plan geen nadelige gevolgen zal hebben voor dit leefgebied gezien het beperkt aantal dagen per jaar dat het schietterrein gebruikt zal worden overtuigt niet nu het beperkte gebruik nergens is vastgelegd.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren verder aan dat niet wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden uit het reglement van de NBFS. Veiligheidsmaatregelen die een kleinere afstand zouden rechtvaardigen, zoals pijlen- en kogelvangers, zijn volgens hen niet gegarandeerd. [appellant sub 2], die een tuinbouwbedrijf met aardbeien- en pompoenvelden op 10 meter van het perceel heeft, wijst daarnaast op de risico's voor de voedsel- en productveiligheid die aan het schieten met loden kogels zijn verbonden.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren voorts aan dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geluidoverlast. De in het bestreden besluit aangekondigde maatregelen om deze overlast te voorkomen, te weten een herziening van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV), maatwerkvoorschriften bij een melding op grond van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) en een overeenkomst met het gilde, hadden reeds bij de vaststelling van het plan moeten zijn genomen.
2.4.1. In het plan heeft het perceel de bestemming "Sport" en de aanduiding "specifieke vorm van sport - gildeschietterrein".
2.4.2. Aan het plan ligt het ongedateerde advies van RMB Milieudienst "RO-toets Schutterijterrein" (hierna: het RMB-advies) ten grondslag. Daaruit blijkt dat voor de beoordeling van de milieueffecten van het schietterrein is uitgegaan van vier schietpalen die een keer in de twee weken worden gebruikt voor trainingsdoeleinden. Maximaal zes keer per jaar wordt een wedstrijd gehouden. Volgens de zienswijzennota vinden de overige activiteiten van het gilde, te weten het bazuinblazen en trommelen, een keer per jaar tijdens het zogeheten Koningschieten op het schietterrein plaats.
Volgens het RMB-advies gelden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG van 2009 (hierna: de VNG-brochure) voor boog- en schietbanen in verband met gevaar richtafstanden van 30, respectievelijk 500 m. Voor boogschieten komt er volgens het RMB advies weliswaar een onveilige zone te liggen op de Weverstraat, maar het schuttersreglement voorziet in de mogelijkheid om met pijlenvangers de onveilige zone te verkleinen. Ook voor geweerschieten wordt de richtafstand volgens het RMB-advies niet gehaald. Gevaar als gevolg van het schieten met een geweer op een schietboom die voorzien is van een kogelvanger vormt volgens het RMB-advies evenmin een belemmering om in te stemmen met het initiatief.
Volgens het RMB-advies gelden in de VNG-brochure voor boog- en schietbanen in verband met geluid richtafstanden van 30, respectievelijk 300 m.
De richtafstand voor boogschieten wordt weliswaar overschreden, maar die afstand wordt in hoofdzaak bepaald door het stemgeluid van bezoekers en niet door het geluid van het boogschieten zelf. Het stemgeluid valt onder de evenementenregeling van de APV. Geluidhinder als gevolg van het boogschieten zelf vormt volgens het RMB-advies dan ook geen beperking voor het initiatief.
In het RMB advies staat dat de richtafstand voor geweerschieten voor enkele woningen in verband met geluid ruimschoots wordt overschreden. Ook staat in het RMB-advies dat in het Barim de geluidsemissie van het traditionele schieten is uitgezonderd van de toetsing aan de daarin opgenomen geluidnormen, maar dat het op grond van dat besluit wel mogelijk is om bij gemeentelijke verordening ter voorkoming van geluidhinder alsnog regels te stellen. Dit moet gebeuren in de APV. Een dergelijke regeling was ten tijde van het bestreden besluit nog niet in de APV opgenomen maar is volgens het RMB-advies wel wenselijk. In verband hiermee is door het bureau RMB onderzocht of onaanvaardbare geluidhinder kan optreden door in een indicatief geluidsonderzoek van 5 februari 2012 de voorziene schietactiviteiten te toetsen aan het toetsingskader dat gold voor de inwerkingtreding van het Barim, te weten de "Herziening Circulaire Schietlawaai" van de staatssecretaris van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 maart 2006 (hierna: de circulaire). Uit dit geluidsonderzoek blijkt dat niet voldaan kan worden aan de grenswaarde uit de circulaire voor herhaald hoorbare knallen (Lr), maar dat met een beperking van het aantal schoten tot een maximum van 120 per uur het hinderniveau als minimaal wordt beoordeeld. Voorts blijkt uit het geluidsonderzoek dat met het aanbrengen van een geluiddempende voorziening op de kogelvangers voldaan kan worden aan de in de circulaire aanbevolen grenswaarden voor enkelvoudige knallen (Lknal) voor de dag- en avondperiode.
2.4.3. De raad heeft zijn standpunt dat de bestemming niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeers- en parkeeroverlast alsmede geluidoverlast van bezoekers gebaseerd op het voorziene beperkte gebruik van het schietterrein. Blijkens het bestreden besluit zullen naar aanleiding van de melding op grond van het Barim maatwerkvoorschriften worden opgelegd, waaronder een beperking van het aantal dagen dat van de inrichting voor het schieten gebruik mag worden gemaakt tot maximaal 10 per jaar. Volgens de plantoelichting zal de verkeerssituatie hierdoor niet noemenswaardig veranderen en is de capaciteit van de weg ruimschoots voldoende om een eventuele incidentele toename op te vangen. Ter zitting heeft het gilde toegelicht dat parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden, dat het ledenbestand gelet op de verbondenheid met Beugen gering zal blijven en dat het merendeel woonachtig is op fiets-/loopafstand. Auto's zullen volgens het gilde voornamelijk worden gebruikt voor het transport van materiaal.
In de plantoelichting staat dat het plangebied aan de uiterste rand van een leefgebied voor dassen ligt en dat, gezien het beperkte gebruik van het schietterrein en de ruime afstand tot de burchten met directe omgeving en belangrijke foerageergebieden, het dassenleefgebied niet zal worden aangetast of verstoord.
2.4.4. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de relatief geringe omvang van het perceel bestaat geen grond voor het oordeel dat de verwachting dat op het schietterrein geen grote aantallen bezoekers zullen afkomen onvoldoende is onderbouwd. Voorts moet ingevolge artikel 4.111, achtste lid, van de ministeriele regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer het aantal dagen of dagdelen waarop festiviteiten bij het traditioneel schieten plaatsvinden door het gemeentebestuur bij maatwerkvoorschrift worden aangewezen, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer dan twaalf per kalenderjaar bedraagt.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor een nadere regeling van het gebruik van het schietterrein in het plan in verband met verkeer en bezoekers geen aanleiding bestaat en dat de Flora- en faunawet niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
2.4.5. De raad heeft ten aanzien van de maatregelen die volgens het RMB-advies nodig zijn om kleinere afstanden aan te houden dan in de VNG-brochure in verband met gevaar en geluid worden aanbevolen in het bestreden besluit overwogen dat de schietbomen zullen worden uitgerust met kogel- en pijlenvangers en dat in een herziening van de APV algemene regels voor geluidproductie op schietterreinen zullen worden opgenomen.
2.4.6. Ingevolge artikel 4.116 van het Barim en artikel 4.111, vierde lid, van de ministeriele regeling voor inrichtingen milieubeheer moet bij traditioneel schieten tenminste worden voldaan aan de eis dat het schieten op zodanige wijze plaatsvindt dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat kogelvangers niet zijn gegarandeerd. Zo met de kogelvangers daarin al niet is voorzien bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de verplichting volgens het bestreden besluit om schietbomen uit te rusten met pijlenvangers niet zal worden opgelegd. Bovendien voorziet artikel 3, lid 3.3, van de planregels in het stellen van nadere eisen ten aanzien van de situering van bouwwerken in verband met de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid.
Gelet hierop heeft de raad de aan te houden afstanden van het plangebied tot de omgeving in verband met gevaar voldoende gemotiveerd.
2.4.7. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barim blijft bij het bepalen van de geluidniveaus als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12 het traditioneel schieten buiten beschouwing, tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, kunnen bij gemeentelijke verordening ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder regels worden gesteld met betrekking tot het traditioneel schieten.
2.4.8. Hoewel het geluid vanwege traditioneel schieten door een schutterij ingevolge het Barim niet bij de bepaling van het geluidniveau wordt betrokken, dient de raad dit in het kader van de vereiste belangenafweging wel bij de vaststelling van het plan te betrekken. Het stellen van geluidnormen voor traditioneel schieten in de APV was blijkens het bestreden besluit nodig, doch had ten tijde van dat besluit nog niet plaatsgevonden.
Nu een bestuurlijke afweging over aanvaardbare geluidnormen voor het schietterrein ontbrak, heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre bij de omliggende woningen, in aanmerking genomen de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.6. De Afdeling ziet in de op 26 april 2012 vastgestelde APV 2012, waarin geluidnormen voor traditioneel schieten zijn opgenomen, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe wordt overwogen dat in de APV 2012 een afzonderlijke geluidnorm voor de avondperiode ontbreekt, ofschoon voor deze periode volgens het geluidsonderzoek van bureau RMB een lagere grenswaarde wordt aanbevolen dan voor de dagperiode, waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van de binnen de richtafstand van de VNG-brochure gelegen woningen nog altijd niet is verzekerd.
2.7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Boxmeer van 31 maart 2011, kenmerk 9b, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gildeterrein Weverstraat te Beugen";
III. veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met die verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met die verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met die verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met die verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012