201106660/1/R1.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Natuur en Landschap Zuid-Limburg, gevestigd te Vijlen, gemeente Vaals, en anderen,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
de raad van de gemeente Vaals,
verweerder.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijngaard St. Martinus" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2012, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door [secretaris], en ing. L.J.S. Vos, adviseur, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.P. Verbeek-Benink, wethouder, en mr. E.J.J.P. Engels en mr. B.G.P. Hoevenagel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wijngaard St. Martinus, vertegenwoordigd door [eigenaar] als partij gehoord.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende omdat haar statutaire doelstelling te ruim is en zij geen feitelijke werkzaamheden verricht.
2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de statuten heeft de stichting onder meer ten doel het behartigen van de belangen van overige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden in de gemeente Gulpen-Wittem alsmede in het Heuvelland en overige gemeenten in Zuid-Limburg.
Ingevolge het tweede lid, tracht de stichting haar doel onder meer te bereiken door het bundelen van krachten uit de diverse belangengroeperingen.
Aan het beroepschrift van de stichting en anderen is voorts een volmacht gehecht die is ondertekend door zeer veel omwonenden waarmee zij de stichting hebben gemachtigd namens hen beroep in te stellen en hen te vertegenwoordigen in de beroepsprocedure.
2.2.2. Blijkens de statutaire doelstelling behartigt de stichting onder meer de belangen van landschappelijke en natuurlijke waarden in het Heuvelland, waartoe de gemeente Vaals wordt gerekend, en tracht de stichting dit doel onder meer te bereiken door het bundelen van krachten uit de diverse belangengroeperingen. Ook blijkens de aan het beroepschrift gehechte volmacht behartigt de stichting de belangen van omwonenden gediend bij het behouden van de landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse. De stichting brengt door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand, waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Daarmee kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht in de aldus tot stand gebrachte bundeling van belangen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om het beroep voor zover ingesteld door de stichting niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van belanghebbendheid.
2.3. Het bestemmingsplan maakt de bouw van een wijnkenniscentrum mogelijk, waarvan één bouwlaag bovengronds mag worden gerealiseerd en de overige drie bouwlagen ondergronds. Dit wijnkenniscentrum zal behoren tot de Wijngaard St. Martinus, waarvan [eigenaar] de eigenaar is.
2.4. Wat betreft het standpunt van de stichting en anderen dat de onderzoeken die als separate bijlagen zijn genoemd in de toelichting op het plan ten onrechte niet tezamen met het vastgestelde plan digitaal raadpleegbaar waren, overweegt de Afdeling als volgt. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. Met betrekking tot het standpunt van de stichting en anderen dat buurtbewoners, in tegenstelling tot gedane toezeggingen, niet of nauwelijks zijn betrokken bij de planvorming voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat het betrekken van burgers bij de procedure die voorafgaat aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het handelen in strijd met een gedane toezegging terzake in deze voorbereidende fase, wat hier ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.6. Voor zover de stichting en anderen betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, overweegt de Afdeling dat dit artikel zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van de stichting en anderen niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.7. De stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift voorts verwezen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.8. De Afdeling overweegt voorts dat in het enkele feit dat het college van burgemeester en wethouders en de raad voorheen afwijzend stonden tegenover de realisering van de plannen van [eigenaar] ter plaatse, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de raad het onderhavige bestemmingsplan niet had mogen vaststellen. In dit verband is van belang dat inzichten van de raad kunnen wijzigen.
Omgevingsverordening Limburg
2.9. De stichting en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat het bestemmingsplan leidt tot strijd met artikel 2.18, tweede lid, onder f van de Omgevingsverordening Limburg. Voorts leidt het bestemmingsplan volgens de stichting en anderen tot strijd met artikel 2.18, tweede lid, onder h.
2.9.1. Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, aanhef en onder f en h, is het verboden in het bodembeschermingsgebied Mergelland buiten een inrichting de volgende handelingen te verrichten: in een graft of een holle weg grondwerkzaamheden uit te voeren, behalve werkzaamheden voor herstel en onderhoud van de graft of de holle weg alsmede de grond dieper dan drie meter beneden het maaiveld te roeren. Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de verboden van artikel 2.18, tweede lid, aanhef en onder a tot en met i (Mergellandontheffing). Ingevolge het tweede lid, wordt de ontheffing als bedoeld in het vorige lid aangewezen als een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.9.2. De Omgevingsverordening Limburg is geen verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wro. Derhalve komen de vragen of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van deze verordening nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel aan de orde in een procedure met betrekking tot de al dan niet verleende ontheffing. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Omgevingsverordening Limburg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
2.9.3. Niet in geschil is dat ter realisering van het bestemmingsplan grondwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd in de holle weg waaraan de straatnaam Kinderbornssteeg is toegekend en dat de grond dieper dan drie meter beneden het maaiveld moet worden geroerd. In dit geval bestaat echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de Omgevingsverordening Limburg aan deze activiteiten in de weg zal staan nu het college van gedeputeerde staten ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg van de verboden als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, aanhef en onder f en h, ontheffing kan verlenen. Voorts is in dit verband van belang dat aan deze bevoegdheid geen voorwaarden zijn verbonden en dat het provinciebestuur in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Bro verschillende opmerkingen heeft gemaakt maar daarbij niet heeft gewezen op de ligging in het bodembeschermingsgebied Mergelland. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat deze holle weg slechts in beperkte mate wordt aangetast nu met uitzondering van de smalle ingang van het wijnkenniscentrum na de planrealisering de holle weg voor het overige gehandhaafd blijft.
2.10. Voor zover de stichting en anderen voorts nog aanvoeren dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte niet is betrokken dat ten behoeve van de realisering van het plan door het gemeentebestuur toestemming moet worden verleend voor het afgraven van een gedeelte van het talud van de holle weg en het vestigen van een recht van uitweg op de Kinderbornssteeg, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat dat in de besluitvorming is betrokken, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
Rijks-, provinciaal en waterschapsbeleid
2.11. Wat betreft de gestelde strijd met het rijksbeleid, het provinciale beleid en het beleid van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan hieraan niet is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan dit beleid, in het bijzonder wat betreft de ligging van het plangebied in een stiltegebied, en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het onderhavige bestemmingsplan. Hieruit volgt dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
2.12. De stichting en anderen voeren voorts aan dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid zoals onder meer verwoord in het voorheen geldende bestemmingsplan, de "Strategische Visie Vaals 2010-2014" en het "Politiek Akkoord 2010-2014". Voorts valt volgens de stichting en anderen niet in te zien hoe de vestiging van een grootschalige wijnfabriek in een stiltegebied aan een holle weg, kan worden aangemerkt als een vooruitgang op het gebied van toeristisch recreatieve voorzieningen. Volgens hen beperkt het landschappelijk inpassingsplan - dat is opgesteld in het kader van de BOM+-overeenkomst - zich bovendien tot de aanleg van een aantal hagen, maar wordt niet voorzien in de aanplant van landschappelijke elementen ter compensatie van de omvangrijke bebouwing.
2.12.1. De raad stelt dat in het beleid verstening van het buitengebied niet wordt voorgestaan maar wel het kwalitatief verbeteren van het buitengebied. Dit behoeft volgens de raad niet alleen plaats te vinden door het realiseren van meer groen. Ook het realiseren van meer kwaliteit in toerisme en economische vooruitgang door middel van het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven behoort bij het goede onderhoud van het buitengebied, aldus de raad.
2.12.2. Voorop staat dat het bestemmingsplan - anders dan de stichting en anderen veronderstellen - niet behoeft te worden getoetst aan het voorheen geldende bestemmingsplan nu het juist dat bestemmingsplan vervangt.
2.12.3. Uit de gemeentelijke beleidsdocumenten "Politiek Akkoord 2010-2014", "Programmabegroting 2011, Meerjarenraming 2012-2014", "Strategische Visie Vaals 2020" en "Uitvoeringsplan Strategische Visie Vaals 2010-2014" volgt dat het gemeentebestuur het buitengebied wil beschermen door het reguleren van het gemotoriseerd verkeer. In het beleidsdocument "Programmabegroting 2011, Meerjarenraming 2012-2014" wordt aangegeven dat mogelijkheden om de kwaliteit van stiltegebieden te verbeteren worden onderzocht, verkeersluwe experimenten worden geïmplementeerd en een plan met betrekking tot selectieve bereikbaarheid zal worden opgesteld. Volgens dit document is de hoofddoelstelling een evenwichtig gebruik van het buitengebied en zijn de subdoelstellingen natuurontwikkeling en landschapsherstel alsmede reguleren/verminderen van de verkeersdruk.
2.12.4. De Afdeling overweegt dat de stichting en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de beperkte aantasting van het landschap in strijd is met het gemeentelijke beleid zoals verwoord in voornoemde gemeentelijke beleidsstukken. Uit deze beleidsstukken volgt weliswaar dat het beleid van de raad is gericht op het beschermen van het buitengebied - onder meer door het beperken van nieuwe bebouwing in groene gebieden en het voorkomen van overlast van gemotoriseerd verkeer - maar uit de door de stichting en anderen en [appellant sub 2] genoemde passages volgt niet dat iedere ontwikkeling waarbij nieuwe bebouwing wordt opgericht en/of enige verkeersbewegingen worden gegenereerd in strijd is met dit beleid. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen hierna onder 2.13 en verder wordt overwogen.
Aantasting landschap en woon- en leefklimaat
2.13. De stichting en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van het landschap en het woon- en leefklimaat. In het bijzonder wijzen zij in dit verband op de toename van de verkeersintensiteiten en de daarmee gepaard gaande aantasting van het stiltegebied. Volgens hen wordt in het rapport "Verkeersadvies Wijngaard St. Martinus, gemeente Vaals" van Plangroep Heggen van 25 maart 2011 (hierna: het verkeersadvies) voorts uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Verder wordt volgens de stichting en anderen en [appellant sub 2] het landschap aangetast als gevolg van de realisering van één verdieping met een langgerekte raampartij en de ophoging van het talud van de holle weg tot minimaal 4 meter boven het huidige maaiveld. [appellant sub 2] wijst in het kader van de aantasting van het woon- en leefklimaat daarnaast op de toegestane horeca en de mogelijkheid van het realiseren van vakantiewoningen.
2.13.1. De gronden in het plangebied zijn bestemd als "Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f en h, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een wijnkenniscentrum ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - wijnkenniscentrum" en voor verblijfsrecreatieve doeleinden als ondergeschikte nevenactiviteit, mits het parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
Ingevolge lid 3.2., onder 3.2.1, sub a, mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met uitzondering van beperkte voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden met een maximale hoogte van 2 meter.
Ingevolge lid 3.2., onder 3.2.4, geldt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - wijnkenniscentrum" alleen een wijnkenniscentrum is toegestaan, geen bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk is toegestaan, het bouwvlak voor 100% mag worden bebouwd, een proeflokaal is toegestaan, onder de voorwaarde dat het daghoreca betreft tussen de periode 10:00 tot 20:00 uur, de goothoogte van de gebouwen niet meer dan 3,5 meter mag bedragen, de gebouwen dienen te worden afgedekt met een aardebedekt dak en de ondergrondse bouwdiepte van de gebouwen maximaal 14 meter bedraagt.
Ingevolge lid 3.6, aanhef en onder 3.6.1, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels en het inpandig verbouwen van recreatieverblijven voor de verblijfsreactie met een daarbij behorende kleinschalige horecavoorziening, toestaan mits de recreatiewoonverblijven zich bevinden in hoofdgebouwen, dan wel monumentale of karakteristieke bebouwing, de agrarische doeleinden als hoofdactiviteit gehandhaafd blijven, de bouwmassa niet wordt vergroot en het aantal recreatiewoonverblijven niet meer bedraagt dan 5.
Ingevolge artikel 1, lid 1.27, wordt onder daghoreca verstaan het uitsluitend aanbieden van een kleine versnapering ter ondersteuning van het wijnproefproces.
Ingevolge lid 1.33 wordt onder hoofdgebouw verstaan een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
2.13.2. In het verkeersadvies staat dat de Rott een verkeersintensiteit van 150 tot 300 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) kent en dat de realisatie van het wijnkenniscentrum leidt tot 6 tot 7 extra verkeersbewegingen per dag. Voorts is hierin geconcludeerd dat deze geringe toename zeer waarschijnlijk geen problemen in de verkeersafwikkeling tot gevolg zal hebben, waarbij het soort wegen in de omgeving is betrokken.
2.13.3. Wat betreft de onjuiste uitgangspunten van het verkeersadvies wijzen de stichting en anderen en [appellant sub 2] er onder meer op dat volgens het verkeersadvies een nauwkeurige inschatting van de huidige verkeersintensiteiten op de Rott ontbreekt. De Afdeling overweegt dat dit weliswaar in het verkeersadvies wordt vastgesteld, maar dat daarbij wordt vermeld dat de huidige verkeersintensiteit op de Rott naar verwachting tussen 150 en 300 mvt/etmaal zal liggen. In hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat dit geen redelijke inschatting is. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de in 2005 uitgevoerde verkeerstellingen ten grondslag hadden moeten worden gelegd aan het verkeersadvies. In dit verband is van belang dat deze verkeerstellingen juist ten grondslag lagen aan het eerder uitgevoerde verkeersonderzoek dat volgens de stichting en anderen onjuistheden bevatte en waarop het plan volgens hen niet mocht worden gebaseerd, in welk betoog de raad aanleiding zag om het verkeersadvies te laten opstellen. Daarnaast is, anders dan de stichting en anderen veronderstellen, de ASVV 2004 de meest recente publicatie van het CROW terzake, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het verkeersadvies voor zover dat is gebaseerd op gegevens uit de ASVV 2004 niet uitgaat van de meest recente kengetallen van het CROW. Verder overweegt de Afdeling dat uit het verkeersadvies volgt dat, anders dan de stichting en anderen veronderstellen, bij de berekening van het aantal verkeersbewegingen rekening is gehouden met de verwachte verkeersbewegingen die samenhangen met bezoekers van het wijnkenniscentrum, eigen transport, waaronder agrarische bewegingen, en transport ten behoeve van de bevoorrading. Voorts wordt in hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het aantal van 3.000 bezoekers per jaar te laag is ingeschat. Hierbij betrekt de Afdeling dat het door de stichting en anderen berekende aantal van 15.000 bezoekers per jaar is gebaseerd op de onjuiste uitgangspunten dat de flessen wijn slechts ter plaatse worden verkocht en dat de afnemers slechts bestaan uit ofwel particulieren die gemiddeld twee flessen wijn kopen ofwel horecabedrijven en slijterijen die gemiddeld 100 flessen per aflevering kopen. Ter zitting heeft [eigenaar] medegedeeld dat de ervaring leert dat particuliere afnemers van de wijngaard gemiddeld zes flessen tegelijk kopen, dat horecabedrijven en slijterijen soms een hele pallet in één keer kopen, ook pakketten van zes flessen wijn via internet worden verkocht en de wijngaard daarnaast leaseklanten heeft die 320 dan wel 640 flessen afnemen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededelingen te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet mocht baseren op de conclusie van het verkeersadvies dat de planrealisering zeer waarschijnlijk niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de stichting en anderen en [appellant sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat op de Rott problemen zullen ontstaan in de verkeersafwikkeling als gevolg van de wegbreedte. In dit verband is van belang dat uit het verkeersadvies blijkt dat de Rott grotendeels 4,5 meter breed is en er voorts geen grond bestaat voor het oordeel dat twee personenauto's op een weg met een dergelijke breedte elkaar niet kunnen passeren. Verder is in dit verband van belang dat de stichting en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Rott ter plaatse te smal is voor vrachtwagens om het terrein van het wijnkenniscentrum op te draaien.
2.13.4. De Afdeling overweegt verder dat niet in geschil is dat het plangebied en de omgeving daarvan een hoge landschappelijke kwaliteit hebben. Dit betekent echter niet dat daarom geen enkele ontwikkeling kan worden toegestaan. In dit geval staat het bestemmingsplan slechts één bovengrondse bouwlaag toe en is in de planregels bepaald dat de bebouwing dient te worden afgedekt met een aardebedekt dak. Bovendien zal de holle weg slechts over een lengte van 30 meter worden opgehoogd.
2.13.5. Gelet op artikel 3, lid 3.2.4, onder d, van de planregels is in het wijnkenniscentrum een proeflokaal toegestaan, onder de voorwaarde dat het daghoreca betreft tussen de periode 10:00 tot 20:00 uur. Gelet op dit artikel in samenhang bezien met artikel 1, lid 1.27, van de planregels alsmede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is een apart bezoek aan het proeflokaal niet mogelijk en zal een bezoek hieraan altijd gecombineerd worden met deelname aan de rondleiding in het wijnkenniscentrum. De toegestane daghoreca zal derhalve los van het wijnkenniscentrum niet leiden tot extra bezoekers. Voorts kan gelet op artikel 3, lid 3.6, onder 3.6.1, en artikel 1, lid 1.33, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding onder voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend ten behoeve van het realiseren van alleen inpandige recreatiewoningen.
2.13.6. Gelet op de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, de realisatie van slechts een bovengrondse bouwlaag die bovendien moet worden voorzien van een aardebedekt dak, de beperkte lengte waarover de holle weg moet worden opgehoogd, de beperkte horecamogelijkheden en de zeer beperkte mogelijkheden voor het toestaan van recreatiewoningen, wordt in hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de planrealisering leidt tot een dusdanige aantasting van het stiltegebied, het landschap en het woon- en leefklimaat dat de raad hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang bij het realiseren van het wijnkenniscentrum ter plaatse.
2.13.7. Het betoog van [appellant sub 2] dat in de plantoelichting ten onrechte slechts is ingegaan op verkeerskundige aspecten en dat ten onrechte niet is ingegaan op de effecten van de verkeerstoename op de flora en fauna, toename van de geluidsoverlast, hinder en effecten op de luchtkwaliteit, mist feitelijke grondslag. In dit verband is van belang dat in de plantoelichting voor deze aspecten is ingegaan op de gevolgen van de realisering van het totale plan, waaronder eveneens de gevolgen van de met het plan samenhangende toename van het verkeer valt.
Bodemonderzoek en waterhuishouding
2.14. Het betoog van de stichting en anderen en [appellant sub 2] dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor de bodem onvoldoende zijn onderzocht, faalt. In dit verband is van belang dat zij volstaan met een verwijzing naar het feit dat het grondwater zich dieper dan 5 meter onder het maaiveld bevindt en ontgravingen tot 14 meter diepte plaatsvinden, terwijl de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het grondwater zich dieper dan 5 meter beneden de maximale bouwdiepte van 14 meter bevindt. Voorts is in dit verband van belang dat de stichting en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat daar waar in het rapport "Waterparagraaf, Plangebied Rott 21, Vijlen" van Aeres Milieu van 2 maart 2010 (hierna: de waterparagraaf) wordt gesproken van de realisering van een grotendeels ondergronds wijnkenniscentrum de omstandigheden dat ten behoeve van de bouw van het wijnkenniscentrum een grote bouwput zal ontstaan en grondlagen zullen worden doorsneden niet zijn meegenomen.
2.15. Voorts faalt het betoog van de stichting en anderen dat de gevolgen voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht. In dit verband is van belang dat in de waterparagraaf wordt geconcludeerd dat de planrealisering geen knelpunten oplevert indien wordt uitgegaan van het afkoppelen van de neerslag afkomstig van het dak en het terras en de stichting en anderen het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. Voorts is ter zitting gebleken dat de neerslag afkomstig van het dak en het terras daadwerkelijk zal worden afgekoppeld en dat dit in de omgevingsvergunning ten behoeve van de realisering van het wijnkenniscentrum zal worden verzekerd. Voor zover de stichting en anderen er op wijzen dat op alle voorzieningen één of meer noodoverlaten moeten worden aangelegd, is van belang dat de bouwplannen ten behoeve van het wijnkenniscentrum hierin voorzien en dat de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan hieraan niet in de weg staan. Overigens zal de omgevingsvergunning ten behoeve van de realisering van het wijnkenniscentrum worden voorgelegd aan de waterbeheerder.
2.15.1. Het betoog van de stichting en anderen dat het rapport "Quickscan flora & fauna "Wijngaard St. Martinus" Rott 21 Vijlen" van BRO van 29 juni 2010 (hierna: de quick scan) op verschillende punten onvolledig dan wel onjuist is en dat de raad zich hierop niet mocht baseren, faalt. In dit verband is van belang dat de stichting en anderen er weliswaar op wijzen dat in en om het plangebied meer verschillende beschermde soorten en biotopen van deze soorten voorkomen dan in de quick scan is vermeld alsmede dat in de quick scan voorbij wordt gegaan aan het feit dat biotopen van verschillende diersoorten worden aangetast als gevolg van de realisering van een deel van het gebouw in de holle weg, maar dat zij deze standpunten niet met gegevens hebben onderbouwd. Bij voornoemd oordeel betrekt de Afdeling dat een enkele verwijzing naar het onderzoek van de Zoogdiervereniging naar het voorkomen van de hazelmuis in dit verband onvoldoende is nu uit de door de stichting en anderen overgelegde stukken niet blijkt dat de hazelmuis daadwerkelijk in het plangebied voorkomt. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat het standpunt van de stichting en anderen dat in Rott - waarin het plangebied ligt - oppervlaktewateren aanwezig zijn, niet afdoet aan de vermelding in de quick scan dat in het plangebied en in de directe omgeving geen permanente oppervlaktewateren aanwezig zijn. Verder betrekt de Afdeling bij voornoemd oordeel dat de stichting en anderen er weliswaar terecht op wijzen dat - anders dan de raad ter zitting heeft betoogd - blijkens de quick scan het verkennend veldbezoek heeft plaatsgevonden op 5 januari 2010 en dat op dat moment 5 cm sneeuw in het plangebied lag, maar dat hierin geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de quick scan wat betreft de in het plangebied (mogelijk) voorkomende planten en dieren onvolledig is. In dit kader is van belang dat de quick scan wat dat betreft niet alleen is gebaseerd op het veldbezoek maar ook op algemene verspreidingsgegevens, het grondgebruik, de bodemgesteldheid en de vegetatiekarteringen van de provincie Limburg. Gelet op het vorenstaande bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat aan de quick scan gegevens van het Natuurloket en het onderzoek van de Zoogdiervereniging naar de hazelmuis, ten grondslag hadden moeten worden gelegd.
2.16. Het betoog van de stichting en anderen en [appellant sub 2] dat de begrippen "wijnkenniscentrum", "extensief recreatief medegebruik", "verblijfsrecreatieve doeleinden als ondergeschikte nevenactiviteit", "semi-agrarische en niet-agrarische activiteit", "zelf geproduceerde wijnen", "proeflokaal", "kleine versnaperingen", "aan wijn gerelateerde en te consumeren producten", "betrokken is geweest bij de productie", "rondleidingen", "cursussen", "wijnproeverijen", "parkeervoorzieningen" en "terras" hadden moeten worden gedefinieerd, faalt. In dit verband is van belang dat voor de uitleg van deze begrippen kan worden aangesloten bij de betekenis die hieraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven.
2.17. Wat betreft het betoog van de stichting en anderen dat het wijnkenniscentrum gelet op alle negatieve effecten op de omgeving elders dient te worden gevestigd, overweegt de Afdeling als volgt. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. Naar aanleiding van het verzoek van [eigenaar] zijn bedrijfsvoering te kunnen professionaliseren en de wijngaard uit te breiden, heeft de raad naar drie locaties, die alle drie in eigendom zijn bij [eigenaar], onderzoek laten doen. Twee locaties vielen af vanwege de negatieve invloed op het buitengebied dan wel vanwege de korte afstand tot nabij gelegen woningen. Daarnaast heeft [eigenaar] aangetoond dat het financieel niet haalbaar is een nieuwe locatie aan te kopen. Geconcludeerd werd dat alleen de onderhavige locatie geschikt was voor de realisering van het wijnkenniscentrum. Hieruit volgt dat de raad de voor- en nadelen van alternatieven in de afweging heeft meegenomen, zodat in het niet nadere geconcretiseerde betoog van de stichting en anderen dat het wijnkenniscentrum elders dient te worden gevestigd, geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties heeft plaatsgevonden.
2.18. Voor zover de stichting en anderen aanvoeren dat de plantoelichting onduidelijk, onjuist en/of tegenstrijdig is alsmede dat daarin bepaalde aspecten nader hadden moeten worden toegelicht, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt.
2.19. Met betrekking tot het betoog van de stichting en anderen dat niet via een horecavergunning maar via een schriftelijke toestemming wijnproeverijen moeten worden toegestaan, overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringsaspect betreft dat in de onderhavige bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen.
2.20. In hetgeen de stichting en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012