ECLI:NL:RVS:2012:BW9571

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201956/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • Y.M. van Soest-Ahlers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied herziening 2010 en de exploitatiebeperkingen voor eigenstandige kantoren

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2010" dat op 17 november 2011 door de raad van de gemeente Maasdriel is vastgesteld. [appellante], gevestigd te Hedel, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 22 februari 2012. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 7 juni 2012. Tijdens deze zitting waren zowel [appellante], vertegenwoordigd door mr. G. Seelen, als de raad, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, aanwezig. Ook het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland was als partij gehoord, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers.

De kern van het geschil betreft de bestemming van het perceel [locatie] en de vraag of het vestigen van eigenstandige kantoren op deze locatie is toegestaan. [appellante] stelt dat zij ten onrechte wordt beperkt in de exploitatie van het perceel, omdat het bestemmingsplan alleen bedrijfsgebonden kantoren toestaat. Zij betoogt dat het provinciale beleid niet in de weg staat aan het vestigen van eigenstandige kantoren en dat de raad ten onrechte het perceel als een monofunctioneel bedrijventerrein heeft aangemerkt.

De raad heeft echter aangevoerd dat het provinciale beleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties, niet toestaat dat eigenstandige kantoren worden gevestigd in het buitengebied, vooral niet op locaties die niet nabij hoogwaardige OV-verbindingen liggen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid het provinciale beleid als leidraad heeft kunnen gebruiken en dat het vestigen van eigenstandige kantoren op het perceel niet gewenst is. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201956/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Hedel, gemeente Maasdriel,
en
de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2010, [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G. Seelen, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bestemming "Bedrijf" met bebouwingsmogelijkheden voor het perceel [locatie].
2.2. [appellante] kan zich niet met het plan verenigen. Zij stelt dat zij ten onrechte wordt beperkt in de exploitatie van het perceel [locatie], dat zij ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten in gebruik zal nemen, nu het plan alleen bedrijfsgebonden kantoren op dit perceel toestaat.
Volgens [appellante] staat het provinciale beleid niet in de weg aan het vestigen van eigenstandige kantoren op het perceel [locatie].
[appellante] voert hiertoe aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het perceel [locatie] een monofunctioneel bedrijventerrein is als bedoeld in de provinciale Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties (hierna: de Structuurvisie) en dat derhalve geen eigenstandige kantoren zijn toegestaan. [appellante] wijst er hierbij op dat haar huidige locatie en het perceel [locatie] niet als bestaand bedrijventerrein zijn bestemd en dat op het perceel [locatie] bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan vanaf milieucategorie 1.
Voorts betoogt [appellante] dat de raad niet is gebonden aan het provinciale beleid, maar dit slechts in de belangenafweging dient te betrekken. Gelet op het aan de vaststelling van het plan voorafgaande overlegtraject tussen [appellante] en de raad, had de raad uitgebreider moeten motiveren waarom de raad op dit punt het provinciale beleid wenst te volgen, aldus [appellante] In dit verband betoogt [appellante] dat in het overleg in het kader van de onteigening van een gedeelte van haar andere gronden de raad heeft toegezegd dat op het perceel [locatie] in een zo ruim mogelijke bestemming zou worden voorzien. Volgens [appellante] is zij alleen overgegaan tot aankoop van het perceel [locatie] tegen de door de raad gevraagde prijs omdat de raad deze toezegging heeft gedaan.
2.2.1. De raad heeft erop gewezen dat op de locatie van [appellante] weliswaar geen sprake is van een monofunctioneel bedrijventerrein, maar dat dit niet afdoet aan het in de Structuurvisie opgenomen provinciale beleid. Volgens de raad is het vestigen van eigenstandige kantoren in het buitengebied, op een locatie die niet in de nabijheid van een hoogwaardige OV-verbinding is gelegen, niet in overeenstemming met de Structuurvisie.
Voorts heeft de raad erop gewezen dat de aan het perceel [locatie] toegekende bestemming ruime bedrijfsmogelijkheden biedt voor [appellante] en dat eigenstandige kantoren niet passen in de bedrijfsvoering van [appellante].
2.2.2. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de raad niet is gebonden aan het in de Structuurvisie opgenomen provinciale beleid, overweegt de Afdeling het volgende.
De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Blijkens de plantoelichting en het verweerschrift heeft de raad het provinciaal beleid bij de belangenafweging betrokken. De raad heeft aangevoerd dat de provincie Gelderland in reactie op het voorontwerpbestemmingsplan heeft aangegeven dat het vestigen van een eigenstandig kantoor niet in het provinciale beleid past. Bovendien is, zo stelt de raad, in de Structuurvisie aangegeven dat nieuwe kantoorlocaties moeten worden ontwikkeld op of nabij hoogwaardige OV-verbindingen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het provinciaal beleid als leidraad heeft kunnen gebruiken ten aanzien van vestigingslocaties van kantoren. Hierbij merkt de Afdeling op dat de raad er onweersproken op heeft gewezen dat in de tussen de gemeente en [appellante] gesloten koopoptieovereenkomst is afgesproken dat het perceel [locatie] een bedrijfsbestemming zal krijgen ten behoeve van de activiteiten van [appellante], en dat niet is overeengekomen dat het vestigen van een eigenstandig kantoor mogelijk zal zijn. Verder merkt de Afdeling op dat ook als de raad zou hebben toegezegd dat aan het perceel [locatie] een zo ruim mogelijke bestemming zou worden toegekend, de raad in het kader van de goede ruimtelijke ordening rekening dient te houden met het provinciaal beleid en het standpunt kan innemen dat eigenstandige kantoren op dit perceel niet mogelijk zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vestigen van eigenstandige kantoren op deze locatie niet gewenst is.
2.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
343-726.