200904066/1/R1 en 200906800/1/R1.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA, gevestigd te Breda,
2. [appellant sub 2], wonend te Roosendaal,
de raad van de gemeente Roosendaal en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Spoorhaven 1e fase" (hierna: het bestemmingsplan van 12 maart 2009), het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, Spoorhaven 1e fase, exploitatiegebied Zuidoost" (hierna: het exploitatieplan Zuidoost) en het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, Spoorhaven 1e fase, exploitatiegebied West" (hierna: het exploitatieplan West) vastgesteld.
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de raad krachtens de Interimwet stad- en milieubenadering een stap 3-besluit genomen. Bij brief van 7 juli 2009 heeft het college medegedeeld dat het stap 3-besluit bij besluit van 23 april 2009 van rechtswege is goedgekeurd (hierna: het besluit omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit).
Tegen het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan, het exploitatieplan Zuidoost en het exploitatieplan West van 12 maart 2009 hebben [belanghebbenden] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2009, en Cosun bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009 en 8 juni 2009, beroep ingesteld. [belanghebbende] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 juni 2009.
Tegen het besluit omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit heeft Cosun bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft bij brief van 3 november 2009 een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
Op verzoek van de Afdeling heeft de raad bij brief van 6 januari 2011, voor zover thans van belang, het taxatierapport voor het bepalen van de inbrengwaarde van de gronden van [belanghebbende], van Adviesbureau 't Witte Huis van maart 2009 (hierna: het taxatierapport van maart 2009) overgelegd. De raad heeft voor dit stuk verzocht om geheimhouding, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij beslissing van 18 januari 2011 heeft de Afdeling in een andere samenstelling het verzoek om geheimhouding afgewezen. Het desbetreffende stuk maakt deel uit van het dossier.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2011, waar [belanghebbende], Cosun, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen en ing. A.P.M. Backx, werkzaam bij Cosun en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, werkzaam bij de gemeente, ing. R.E. van Wijk, ing. C. Brunner, ing. R.G.M. Louwes en J.A.M. van den Brand, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stadsoevers Bestuur B.V., vertegenwoordigd door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, en [directeur].
Bij tussenuitspraak van 18 mei 2011, in zaak nr.
200904066/1/T1/R1 en 200906800/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen negen maanden na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het bij besluit van 12 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan en exploitatieplan West te herstellen.
De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak beoogd de in de tussenuitspraak omschreven gebreken in het besluit van 12 maart 2009 te herstellen door ten aanzien van een onderdeel een nadere motivering bij het besluit van 12 maart 2009 te geven en door ten aanzien van de overige gebreken het besluit van 12 maart 2009 gedeeltelijk te herzien bij besluit van 2 november 2011 (hierna: het herstelbesluit).
Bij brief van 7 november 2011, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2011, heeft [appellant sub 2] tegen het herstelbesluit beroep ingesteld.
Tegen het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan, het exploitatieplan Zuidoost en het exploitatieplan West van 12 maart 2009 hebben [belanghebbenden] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2009, en Cosun bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009 en 8 juni 2009, beroep ingesteld.
Over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld hebben Cosun, bij brief van 7 december 2011, en [belanghebbenden], bij brief van 22 januari 2011, een zienswijze naar voren gebracht.
De raad heeft bij brief van 20 maart 2012 een nader verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
Bij brief van 9 mei 2012 heeft [belanghebbende] zijn beroep ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
Ontvankelijkheid van [appellant sub 2]
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] geen belanghebbende bij het herstelbesluit is.
2.1.1. [appellant sub 2] richt zich in beroep tegen het herstelbesluit. Op de gronden tussen de woning van [appellant sub 2] en de door hem bestreden plandelen liggen een groot aantal gebouwen en een spoorwegemplacement. Vanuit de woning van [appellant sub 2] bestaat geen zicht op de gronden, waarop de bestreden plandelen betrekking hebben. Gelet hierop, de ruime tussenliggende afstand en de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen, als voorzien in de door [appellant sub 2] bestreden plandelen, kan geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang worden aangenomen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kan instellen.
Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [belanghebbende]
2.2. Naar aanleiding van de beroepsgronden van [belanghebbende] heeft de Afdeling bij de tussenuitspraak de raad opgedragen om het daarin omschreven gebrek in het bij besluit van 12 maart 2009 vastgestelde exploitatieplan West te herstellen. De raad heeft beoogd het in de tussenuitspraak omschreven gebrek te herstellen door het exploitatieplan West gedeeltelijk te herzien.
2.3. Bij brief van 9 mei 2012 heeft [belanghebbende] zijn beroep ingetrokken.
Het beroep van Cosun tegen besluit omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit
2.4. Zoals in overweging 2.8.7 van de tussenuitspraak is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen Cosun heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stap 3-besluit niet in strijd is met het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Cosun tegen het besluit omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit is ongegrond.
Het beroep van Cosun tegen het bestemmingsplan van 12 maart 2009
2.5. Naar aanleiding van de beroepsgronden van Cosun heeft de Afdeling bij de tussenuitspraak de raad opgedragen om de daarin omschreven gebreken in het bij besluit van 12 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan te herstellen. Hiertoe heeft de Afdeling in overweging 2.27 van de tussenuitspraak, aanhef en onder e, overwogen dat de raad met inachtneming van 2.15.3. alsnog toereikend dient te motiveren waarom de bouwgrenzen ter plaatse van de gronden ten noordoosten van de productielocatie van Suiker Unie, zoals nader aangeduid op kaart 2 bij de tussenuitspraak, naar aanleiding van de zienswijze tegen het ontwerpplan van Cosun niet op dezelfde wijze zijn verruimd als de bouwgrenzen ter plaatse van de bestaande productielocatie, dan wel het planonderdeel voor de betrokken gronden gewijzigd dient vast te stellen met verruiming van de bouwgrenzen.
2.5.1. De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak beoogd voormeld gebrek te herstellen door in de toelichting bij het herstelbesluit een nadere motivering bij het bestemmingsplan van 12 maart 2009 te geven. In het dictum van het herstelbesluit staat dat het bestemmingsplan op dit punt niet gewijzigd wordt vastgesteld. Cosun heeft bij brief van 7 december 2011 laten weten dat zij kan instemmen met de manier waarop de gebreken in het bestemmingsplan van 12 maart 2009 met het herstelbesluit zijn hersteld. Daarom behoeft het beroep van Cosun tegen het bestemmingsplan van 12 maart 2009 op dit punt geen bespreking meer.
Het beroep van Cosun tegen het herstelbesluit
2.6. Naar aanleiding van de beroepsgronden van Cosun heeft de Afdeling bij de tussenuitspraak de raad opgedragen om de daarin omschreven gebreken in het bij besluit van 12 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan te herstellen.
Afgezien van het in 2.5.1 bedoelde gebrek heeft de raad beoogd de in de tussenuitspraak omschreven gebreken te herstellen door het besluit van 12 maart 2009 bij het herstelbesluit gedeeltelijk te herzien.
2.6.1. Het herstelbesluit beperkt zich tot het herstel van de door de Afdeling in de tussenuitspraak omschreven gebreken. Dit betekent dat ingevolge het bestemmingsplan van 12 maart 2009 en het herstelbesluit een ontwikkeling mogelijk blijft die door Cosun in beroep wordt bestreden. Gelet hierop komt het herstelbesluit niet geheel tegemoet aan het beroep, zodat het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit. Nu Cosun evenwel bij brief van 7 december 2011 aan de Afdeling heeft laten weten dat zij met het herstelbesluit kan instemmen, wordt het beroep in zoverre geacht te zijn ingetrokken.
2.7. In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.9.9, 2.19.3, 2.20.6 en 2.21.8, aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 12 maart 2009 is genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening, artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft een aantal onderdelen van artikel 4 en een aantal onderdelen van artikel 10 van de regels van het bestemmingsplan. De bedoelde onderdelen van artikel 4 hebben betrekking op het plandeel met de bestemming "Gemengd - Spoorhaven" met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1". De bedoelde onderdelen van artikel 10 hebben betrekking op de plandelen met de bestemming "Woongebied uit te werken Spoorhaven" met verschillende aanduidingen.
Gelet op het vorenstaande, en de samenhang tussen voormelde artikelonderdelen, de overige artikelonderdelen en voormelde plandelen, ziet de Afdeling aanleiding om het bestemmingsplan van 12 maart 2009 te vernietigen, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - Spoorhaven" met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1" en de plandelen met de bestemming "Woongebied uit te werken Spoorhaven". Het beroep van Cosun is in zoverre gegrond.
2.8. In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.13.5, aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.6.1, onder a, van de planregels, wat betreft de gronden van Cosun met de bestemming "Bedrijf - 3" ten noorden van het gedeelte voor de productielocatie Suiker Unie met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1".
In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.13.5, voorts aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 3" voor de gronden van Cosun ten noorden van het gedeelte voor de productielocatie Suiker Unie met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1".
In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.14.2, aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, voor zover het bestemmingsplan voor drie smalle stroken grond aan de westelijke zijde van de productielocatie Suiker Unie, zoals nader aangeduid op kaart 1 bij deze uitspraak, met de bestemming "Bedrijf - 3" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1" tevens voorziet in de aanduiding "bedrijf in categorie 2".
In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.15.4, aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover het bestemmingsplan voorziet in de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" ter plaatse van de strook grond van Cosun ten noordoosten van de productielocatie Suiker Unie, zoals nader aangeduid op kaart 2 bij deze uitspraak. Het bestemmingsplan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
In hetgeen Cosun in beroep heeft aangevoerd zag de Afdeling in haar tussenuitspraak, onder 2.17.5, aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels. Het bestemmingsplan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
In het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om het bestemmingsplan van 12 maart 2009 te vernietigen, voor zover het betreft de in deze overweging vermelde planonderdelen. Het beroep van Cosun is in zoverre gegrond.
2.9. In hetgeen Cosun voor het overige tegen het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan van 12 maart 2009 in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 12 maart 2009 in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Cosun is in zoverre ongegrond.
In stand laten van de rechtsgevolgen
2.10. Gelet op hetgeen in 2.5 tot en met 2.6.1 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan in stand blijven voor zover vernietigd en met inachtneming van de wijzigingen die het herstelbesluit hierin heeft aangebracht.
2.11. De raad dient ten aanzien van Cosun op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA tegen het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spoorhaven 1e fase" gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spoorhaven 1e fase" voor zover:
a. het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - Spoorhaven" met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1";
b. het betreft de plandelen met de bestemming "Woongebied uit te werken Spoorhaven";
c. het betreft artikel 3, lid 3.6.1, onder a, van de planregels, wat betreft de gronden van Cosun met de bestemming "Bedrijf - 3" ten noorden van het gedeelte voor de productielocatie Suiker Unie met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1";
d. het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf - 3" voor de gronden van Cosun ten noorden van het gedeelte voor de productielocatie Suiker Unie met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1";
e. het bestemmingsplan voor drie smalle stroken grond aan de westelijke zijde van de productielocatie Suiker Unie, zoals nader aangeduid op kaart 1 bij deze uitspraak, met de bestemming "Bedrijf - 3" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1" tevens voorziet in de aanduiding "bedrijf in categorie 2";
f. het bestemmingsplan voorziet in de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" ter plaatse van de strook grond van Cosun ten noordoosten van de productielocatie Suiker Unie, zoals nader aangeduid op kaart 2 bij deze uitspraak;
g. voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan in stand blijven voor zover vernietigd en zoals gewijzigd door het herstelbesluit van 2 november 2011;
V. verklaart het beroep van de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA tegen het besluit van rechtswege van 23 april 2009 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant omtrent goedkeuring van het stap 3-besluit van 12 maart 2009 van de raad van de gemeente Roosendaal ongegrond en het beroep van de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA tegen het besluit van 12 maart 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Spoorhaven 1e fase" voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Roosendaal tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Roosendaal aan de onderlinge waarborgmaatschappij Koninklijke Coöperatie Cosun UA het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Hupkes
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012
<hr /><img alt="" src="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/plankaarten/2009p04066-1a-3.jpg" />
<hr /><img alt="" src="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/plankaarten/2009p04066-1b-2.jpg" />