201110853/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 30 augustus 2011 in zaak nr. 10/1313 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] verleende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag voor dat jaar op 1 december 2008 bepaald.
Bij uitspraak van 30 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 19 december 2011 en 4 januari 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is daarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau wordt geboden.
Ingevolge artikel 50, tweede lid, beschikken personen, werkzaam bij een kindercentrum, over een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: VOG).
Ingevolge het derde lid wordt die verklaring aan de houder overgelegd, voordat een persoon, als bedoeld in het tweede lid, zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 18 van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. [appellante] heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd voor het jaar 2008 met ingangsdatum 11 januari 2008. Aan het besluit van 29 september 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] voor de periode 11 januari 2008 tot 1 december 2008 geen aanspraak heeft op de toeslag, omdat de gastouder eerst sinds 23 december 2008 over een VOG beschikt. In beroep heeft de Belastingdienst nader toegelicht dat de datum van afgifte van de VOG, gelet op artikel 1, vierde lid, van de door [appellante] overgelegde overeenkomst met gastouderbureau 4yourkids, leidend is voor de ingangsdatum van die overeenkomst.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat reeds geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, omdat de overeenkomst niet door het gastouderbureau is ondertekend, ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd.
2.3.1. Dat betoog slaagt. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 29 september 2010 ten grondslag gelegd, als hiervoor onder 2.2. vermeld. Door te oordelen dat het voorschot om een andere reden had kunnen en mogen worden herzien, is de rechtbank buiten het geschil getreden.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van 29 september 2010 ingestelde beroep behandelen.
2.5. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst heeft miskend dat de betrokken gastouder reeds op 11 januari 2008 over een VOG beschikte, zodat zij vanaf die datum aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Aangezien de administratie van het gastouderbureau door de Belastingdienst in beslag is genomen, heeft deze de beschikking over die VOG.
Indien zij niet in dit betoog kan worden gevolgd, heeft de Belastingdienst miskend dat zij vanaf juli 2008 aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Ten betoge daarvan heeft zij een VOG van de betrokken gastouder van 8 juli 2011 overgelegd.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien er geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, is, krachtens dewelke de opvang wordt geboden. Dit betekent dat de aanvrager, om aanspraak te kunnen maken op een voorschot, de overeenkomst met de houder met een akte daarvan moet aantonen.
Tussen partijen was ten tijde van het besluit van 29 september 2010 zo min in geschil dat een dergelijke overeenkomst aanwezig was, als dat uit het bepaalde in artikel 1, vierde lid, volgt dat de overeenkomst eerst in werking treedt en eerst opvang krachtens de overeenkomst plaatsvindt, wanneer het gastouderbureau over de VOG van de desbetreffende gastouder beschikt.
De Belastingdienst heeft medegedeeld dat geen VOG voor de functie gastouder met een eerdere dagtekening dan 23 december 2008 is aangetroffen. [appellante] heeft met de enkele stelling dat die er moet zijn, niet aannemelijk gemaakt dat deze mededeling onjuist is. De Belastingdienst heeft daarom terecht de ingangsdatum van de opvang krachtens de overeenkomst op 23 december 2008 gesteld. Dat het gastouderbureau, zoals zij stelt, op een eerder tijdstip voor [appellante] activiteiten heeft ontplooid, doet daaraan niet af, nu voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag de opvang krachtens de overeenkomst bepalend is en deze ingevolge de overeenkomst pas plaatsvindt, nadat het gastouderbureau de beschikking heeft over de VOG. De Belastingdienst heeft voorts terecht geen betekenis toegekend aan de door [appellante] overgelegde VOG van 8 juli 2011, nu deze niet voor de functie gastouder is afgegeven.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 30 augustus 2011 in zaak nr. 10/1313;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012