201201434/2/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Veldhoven, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker])
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 december 2011 in zaak nr. 10/1297 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij besluit van 10 november 2009, voor zover thans van belang, heeft de minister een aanvraag van de gemeente Veldhoven om ontheffing van de in de artikelen 10 en 11 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) geregelde verboden ten aanzien van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2011, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2012. Voorts heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [verzoeker] in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.C.Q. Bult, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is daar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. F. Sanders, advocaat te Tilburg, bijgestaan door drs. M. Yücesan-van Drunen, werkzaam in dienst van de gemeente, en ing. M.J.M. Coenen, ecoloog in dienst van Arcadis Nederland B.V., gehoord.
2.1. De aanvraag om ontheffing is gedaan in verband met het voornemen om driehonderd woningen te bouwen en een rondweg aan te leggen. De minister heeft die aanvraag afgewezen, omdat de gemeente, door het uitvoeren van een aantal maatregelen, alvorens met de werkzaamheden te beginnen, naar zijn oordeel voorkomt dat ten aanzien van de desbetreffende vleermuissoorten de artikelen 10 en 11 van de Ffw worden overtreden, zodat de gevraagde ontheffing niet is vereist.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de besluiten van 10 november 2009 en 16 maart 2010 worden geschorst, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het tegen de uitspraak van 22 december 2011 ingestelde hoger beroep.
Anders dan de gemeente ter zitting heeft betoogd, valt aan te nemen dat zodanige schorsing de gemeente ertoe kan nopen de voorziene werkzaamheden althans voorlopig niet of niet verder uit te voeren, zodat [verzoeker] bij dat verzoek belang heeft. Dat belang is tevens spoedeisend, nu de gemeente ter zitting heeft verklaard dat spoedig met het uitvoeren van de werkzaamheden zal worden begonnen.
2.3. De vraag of de ontheffing terecht is geweigerd, omdat door het nemen van mitigerende maatregelen geen overtreding van de artikelen 10 en 11 van de Ffw zou plaatsvinden, leent zich niet voor beantwoording in de onderhavige procedure en zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden.
In het licht van recente rechtspraak van de Afdeling over door de staatssecretaris aan de artikelen 10 en 11 van de Ffw gegeven uitleg (onder meer uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr.
201104809/1/T1/A3), moet worden geoordeeld dat op voorhand niet valt uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak en de bij de rechtbank bestreden besluiten niet onverkort stand zullen houden. Evenmin kan echter op voorhand worden uitgesloten dat de staatssecretaris alsnog onder het stellen van voorschriften ontheffing kan verlenen, die in rechte stand zal houden. Gelet hierop, gaat het thans om een afweging van de betrokken belangen.
2.4. Ter zitting heeft de gemeente te kennen gegeven dat de werkzaamheden niet zullen worden uitgevoerd, dan nadat is aangetoond dat de door haar te nemen maatregelen in feite functioneren. Deze maatregelen zullen bovendien onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vleermuizen worden uitgevoerd. Niet is op voorhand onaannemelijk dat door deze maatregelen eventuele nadelige gevolgen van de werkzaamheden voor de desbetreffende vleermuissoorten, hangende het hoger beroep, zoveel mogelijk zullen worden beperkt. Mede gelet hierop, komt aan het belang van de gemeente bij het kunnen uitvoeren van die werkzaamheden meer gewicht toe dan aan dat, gediend met de stillegging daarvan.
2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor de door [verzoeker] verzochte verwijzing van de staatssecretaris in de kosten van het bijwonen van de zitting, bestaande uit reis- en verletkosten, bestaat geen aanleiding.
In de uitspraak in de bodemprocedure zal worden beslist over de kosten die bij hem mogelijk zijn opgekomen voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank en het laten opstellen van deskundigenrapporten.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012