201204753/2/A4.
Datum uitspraak: 26 juni 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[verzoeker], wonend te Westbroek, gemeente De Bilt,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2012 in de zaak nrs. 11/224 en 11/773 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd vanwege de in afwijking van de op 10 november 2008 verleende ontheffing aangebrachte houten palen onder een brug in de watergang langs de Burgemeester Huydecoperweg, ter hoogte van de nrs. […], te Westbroek.
Bij besluit van 5 januari 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] tegen het besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2012, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 5 januari 2011 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2012, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij bij brief van 10 mei 2012 de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2012, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandverlener, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. J.B. Michels en ir. A.J. Ellen, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten een last onder dwangsom op te leggen. Daartoe voert hij aan dat handhaving onevenredig is. Hij stelt dat aanpassing van de brug zeer grote kosten voor hem met zich brengt. De opstuwing van water in de watergang veroorzaakt door de palen van de brug, is naar hij stelt niet zodanig dat handhavend optreden is geboden. Daarbij wijst hij erop dat veel zwerfvuil in de watergang aanwezig is, hetgeen ook leidt tot opstuwing. Voorts zou de afvoercapaciteit van de polder door de opstuwing niet worden belemmerd.
2.3. Volgens het dagelijks bestuur heeft het in redelijkheid kunnen overgaan tot het treffen van een bestuurlijke handhavingsmaatregel, waarbij het zich op het standpunt stelt dat de palen onder de brug, zoals uitgevoerd, meer opstuwing veroorzaken dan als overeenkomstig de gewaarmerkte tekeningen bij het besluit van 10 november 2008 was gebouwd. Door het plaatsen van de palen uit de oever verslechtert de reeds bestaande kritische afvoersituatie van het water uit de Kerkeindsche polder en van het water uit de polder Achttienhoven, voor zover dat via de watergang aan de Burgemeester Huydecoperweg plaatsvindt, aldus het dagelijks bestuur.
2.4. Bij besluit van 10 november 2008 is aan [verzoeker] een ontheffing van de Keur Amstel, Gooi en Vecht verleend voor, kort gezegd, het hebben en onderhouden van een brug met ondersteunende palen boven en in de watergang langs de [locatie 1], ten behoeve van de bereikbaarheid van zijn woning aan de [locatie 2] te Westbroek.
Op 15 december 2009 is door het dagelijks bestuur geconstateerd dat de palen ongeveer 30 centimeter uit de oever zijn geplaatst, terwijl ze volgens de verleende ontheffing tegen de bestaande beschoeiing hadden moeten staan. Vast staat dat de brug niet is gebouwd conform de verleende ontheffing en dat het college bevoegd was bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
2.5. Volgens het dagelijks bestuur is de door de palen van de gerealiseerde brug veroorzaakte opstuwing van water in de watergang ongeveer 0,89 cm, terwijl indien de brug volgens de ontheffing was gebouwd de opstuwing ongeveer 0,74 cm zou bedragen, zodat het verschil ongeveer 0,15 cm bedraagt. [verzoeker] betwist de mate van opstuwing, volgens hem is die minder, maar komt met eigen berekeningen eveneens uit op een verschil in opstuwing van ongeveer 20 %.
Ter zitting heeft het dagelijks bestuur zijn stelling dat de door de palen veroorzaakte opstuwing gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit van het watersysteem van de Kerkeindsche polder en de Achttienhovense polder toegelicht. Gebleken is echter dat zich stroomafwaarts een stuw bevindt, die soms werd dichtgezet om te snelle waterafvoer tegen te gaan. Volgens het dagelijks bestuur is deze stuw niet meer in gebruik. In de watergang, zo bleek ter zitting, bevinden zich duikers, waarvan door [verzoeker] onbetwist is gesteld dat die smal zijn, en die de waterafvoer beïnvloeden.
Gelet hierop acht de voorzitter het niet aannemelijk gemaakt dat de opstuwing in de watergang, veroorzaakt door de palen van de brug van [verzoeker], volgens het college ongeveer 0,15 cm, mede gelet op de aanwezigheid van de stuw stroomafwaarts en de duikers, zodanige nadelige waterhuishoudkundige gevolgen met zich brengt dat het op korte termijn verplaatsen van de palen van de brug is geboden. Niet in geschil is dat Wellerweerd aanzienlijke kosten zal moeten maken om aan de last te voldoen.
2.6. Gelet op het vorenstaande overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het dagelijks bestuur dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. Nu verzoeker er daarentegen belang bij heeft gebruik te kunnen blijven maken van de brug ziet de Voorzitter aanleiding om, in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de uitspraak van de rechtbank voorzover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 januari 2011 van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en schorst het besluit van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 20 juli 2010;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 901,92 (zegge: negenhonderdeen euro en 92 cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdenvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2012