ECLI:NL:RVS:2012:BX0273

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200185/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling en bouwvergunning voor wijziging oevergrens in Kortenhoef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 29 november 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren had op 16 maart 2010 geweigerd om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de wijziging van de oevergrens op het perceel in Kortenhoef. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze weigering had kunnen komen, en [appellant] ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 mei 2012 behandeld. Het college baseerde zijn weigering op het bestemmingsplan "Het Wijde Blik 2004", dat de bestemming "Natuurgebied" voor het perceel vastlegt. De Afdeling overwoog dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van vrijstelling en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Afdeling bevestigde dat het college niet in strijd met het vertrouwensbeginsel handelde, omdat er geen concrete toezeggingen waren gedaan die rechtens te honoreren verwachtingen konden scheppen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201200185/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2011 in zaak nr. 11/1091 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de wijziging van de oevergrens op het perceel [locatie] te Kortenhoef (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.A.M. Ekelschot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Wijde Blik 2004" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied". Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Natuurgebied" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van natuur en landschap, zijnde het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van het gebied.
2.2. Het bouwplan is, nu het voorziet in het legaliseren van de reeds gerealiseerde beschoeiing en loopsteiger die ten dienste staan van de jachthaven, in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming "Natuurgebied".
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Daartoe voert hij aan dat uit het ecologisch onderzoek van Bureau Waardenburg B.V. volgt dat er geen natuurbeschermingsaspecten aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 december 2011 in zaak nr.
201104519/1/H1) behoort het besluit om al dan niet vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dit wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren, heeft kunnen komen.
Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan, waarin het actuele beleid ten aanzien van dit perceel is neergelegd, recent in rechte onaantastbaar is geworden en dat de raad daarin, ondanks de wens van [appellant] om zijn jachthaven uit te breiden, aan het onderhavige perceel de bestemming "Natuurgebied" heeft toegekend. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het bestaande gebruik van het perceel en de daarbij behorende voorzieningen in strijd met het bestemmingsplan verder strekt dan enkel de gewijzigde oeverlijn waarvoor thans vrijstelling en bouwvergunning is gevraagd. Het acht het wenselijk dat het gebruik van het perceel met inbegrip van alle gewenste en reeds gerealiseerde uitbreidingen daarvan gezamenlijk wordt beoordeeld. Daarbij kan een ruimtelijke afweging worden gemaakt over het gewenste gebruik van het perceel. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen. Dat thans uit het in opdracht van [appellant] uitgevoerde onderzoek van Bureau Waardenburg B.V., dat in de bezwaarfase is ingediend, zou volgen dat de natuurwaarden niet worden aangetast, maakt niet dat het college niet mag vasthouden aan het recent in het bestemmingsplan neergelegde beleid. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met het weigeren van het verlenen van vrijstelling niet in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel. Daartoe voert hij aan dat in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan met de gemeente is afgesproken dat een eventuele uitbreiding van de jachthaven in een partiële herziening van het bestemmingsplan mogelijk zou worden gemaakt.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 december 2011, in zaak nr.
201105046/1/H1) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van een concrete en ondubbelzinnige toezegging door of namens het college dat vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan zouden worden verleend, niet is gebleken. De door [appellant] bedoelde toezegging ziet, wat daar verder ook van zij, op een eventuele partiële herziening van het bestemmingsplan, hetgeen een bevoegdheid van de raad betreft, en niet op het verlenen van vrijstelling en kan derhalve niet tot een ander oordeel leiden. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, met het weigeren vrijstelling te verlenen, niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft besloten. De door hem genoemde gevallen waarbij, naar hij stelt, het college niet handhavend optreedt tegen de zonder bouwvergunning gerealiseerde uitbreidingen op de gronden met de bestemming "Natuurgebied", leiden niet tot een ander oordeel, reeds nu het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 maart 2010, anders dan in die gevallen, niet ziet op een besluit omtrent handhaving maar op de weigering vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, zodat het college hierin geen aanleiding behoefde te zien om medewerking aan het bouwplan te verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012
357-712.