ECLI:NL:RVS:2012:BX0279

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103495/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van eerdere uitspraak inzake bestemmingsplan Pelikaanweg 52 te Bunnik

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juli 2012 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Pelikaanweg 52" in de gemeente Bunnik. Het college van burgemeester en wethouders had op 14 oktober 2010 besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Hiertegen heeft de appellant, wonend te Werkhoven, beroep ingesteld. De zaak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandeld, waarbij de appellant zijn gronden van beroep heeft aangevuld. De Afdeling heeft de zaak op 11 januari 2012 ter zitting behandeld, maar heeft op 8 februari 2012 het beroep ongegrond verklaard. Na deze uitspraak heeft de Afdeling echter geconstateerd dat er een procedurefout was gemaakt, omdat er geen uitnodiging was verstuurd aan partijen om op de zitting te verschijnen. Hierdoor heeft de Afdeling besloten de eerdere uitspraak ambtshalve te vervallen en opnieuw uitspraak te doen.

De appellant betoogde dat de procedure onzorgvuldig was verlopen en dat de raad tekortgeschoten was in de communicatie. De raad daarentegen stelde dat de procedure zorgvuldig was verlopen en dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een grote mate van beleidsvrijheid toekomt en dat de afstandsnorm van 30 meter tussen bestaande en nieuwe hoofdgebouwen terecht was gehanteerd. De Afdeling concludeerde dat de raad niet in strijd had gehandeld met de samenwerkingsovereenkomst die met de appellant was gesloten, omdat deze overeenkomst geen verplichting voor de raad met zich meebracht om het plan vast te stellen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van 8 februari 2012 vervallen verklaard. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegdheid had om in deze zaak te oordelen.

Uitspraak

201103495/1/R3.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Werkhoven, gemeente Bunnik,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2010, nr. 10-111, heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Pelikaanweg 52" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de raad ingekomen op 14 december 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2011. De raad heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de Afdeling doorgezonden, waar dit op 23 maart 2011 is ingekomen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2012.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de Afdeling uitspraak gedaan en het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Na deze uitspraak heeft de Afdeling aan partijen bij brief van 6 maart 2012 het voornemen kenbaar gemaakt om deze uitspraak vervallen te verklaren, een nieuwe zitting te laten plaatsvinden en opnieuw uitspraak te doen in deze zaak.
Bij brief van 16 maart 2012 heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij kan instemmen met het voornemen tot vervallenverklaring en het laten plaatsvinden van een nieuwe zitting.
Bij brief van 20 maart 2012 heeft de raad te kennen gegeven dat hij kan instemmen met het voornemen tot vervallenverklaring en het laten plaatsvinden van een nieuwe zitting.
Vervolgens heeft de Afdeling de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A. Wols, en de raad, vertegenwoordigd door M. Verveer en ing. M. Balkema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Na de uitspraak van 8 februari 2012 is de Afdeling gebleken dat in strijd met artikel 8:56 van de Awb na afloop van het vooronderzoek geen uitnodiging is verstuurd aan partijen om op de zitting van de Afdeling op 11 januari 2012 te verschijnen. De Afdeling verklaart de uitspraak van 8 februari 2012 daarom ambtshalve vervallen en doet opnieuw uitspraak.
De Afdeling overweegt als volgt.
2.2. [appellant] heeft bij de raad een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen dat het mogelijk maakt een tweede woning te bouwen op zijn perceel Pelikaanweg 52. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierop een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarin ter plaatse van de gewenste woning een bouwvlak is opgenomen. Naar aanleiding van de tegen dit ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen heeft de raad besloten het plan niet vast te stellen.
2.3. [appellant] betoogt dat de procedure voor zijn aanvraag tot vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen. De raad is tekortgeschoten in de communicatie en briefwisselingen met [appellant] naar aanleiding van het besluit om het plan niet vast te stellen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de procedure voor de aanvraag van [appellant] tot vaststelling van het plan zorgvuldig is verlopen.
2.3.2. Niet is gebleken dat aan de procedure voor de totstandkoming van het besluit omtrent de vaststelling van het plan gebreken kleven. Na de aanvraag door [appellant] heeft het ontwerpplan ter inzage gelegen waartegen een ieder zijn zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Vervolgens heeft [appellant] beroep kunnen instellen tegen het besluit om het plan niet vast te stellen hetgeen hij ook heeft gedaan. De communicatie met, de beantwoording van brieven door, en de handelswijze anderszins van het gemeentebestuur buiten deze procedure, waarover [appellant] ter zitting zijn ongenoegen kenbaar heeft gemaakt, staan thans niet ter beoordeling.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de raad bij de beoordeling van het plan ten onrechte een afstandsnorm van 30 m tussen de op zijn perceel en die van omwonenden aanwezige bebouwing hanteert, waardoor de bouw van zijn woning wordt belemmerd. In dit verband voert hij aan dat diverse aan- en uitbouwen zijn gerealiseerd, waardoor niet meer wordt voldaan aan deze afstand. Bovendien is de voorziene woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt inpasbaar op het perceel.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet voldoet aan het geldende ruimtelijke uitgangspunt ter plaatse dat een afstandsnorm van 30 m tussen bestaande en nieuwe hoofdgebouwen wordt gehanteerd. Voorts wil de raad precedentwerking voorkomen.
2.4.2. Voorop wordt gesteld dat de raad bij de vaststelling van een plan of de weigering om een plan vast te stellen een grote mate van beleidsvrijheid toekomt.
Wat er ook van zij dat de woning stedenbouwkundig inpasbaar is op het perceel, niet in geschil is dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Dorpen - Werkhoven" op 28 februari 2002 bij de toekenning van bouwvlakken heeft beoogd een afstand van 30 m aan te houden tussen de bestaande en de nieuwe hoofdgebouwen. Dit heeft de raad vervolgens ook in het voor het perceel van [appellant] en de omliggende percelen geldende bestemmingsplan "Dorpen - Werkhoven, herziening 2006" verwerkt door daarin het planvoorschrift op te nemen dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd of herbouwd op de bestaande plaats. Nu de afstand van 30 m, gelet op het ter plaatse geldende planologische regime, nog steeds leidend is, heeft de raad de afstand van 30 m ook als uitgangspunt gehanteerd bij zijn besluit om het plan niet vast te stellen. Deze afstand wordt gehanteerd om de ter plaatse aanwezige openheid te waarborgen en het woon- en leefklimaat niet onevenredig aan te tasten. De Afdeling acht het, gelet op het voorgaande, niet onredelijk dat deze afstand als uitgangspunt is gehanteerd. Het maken van een uitzondering ten behoeve van [appellant] kan precedentwerking tot gevolg hebben hetgeen ongewenst is. Niet in geschil is dat er diverse percelen in de omgeving van het perceel van [appellant] liggen die in dat geval ook voor de bouw van een tweede woning in aanmerking komen. Weliswaar bevinden zich binnen bedoelde afstand van 30 m diverse aan- en uitbouwen, maar gelet op de beperkte omvang van deze bouwwerken behoefde de raad hieraan geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.5. Tot slot betoogt [appellant] dat de raad heeft gehandeld in strijd met de samenwerkingsovereenkomst die tussen hem en de gemeente is gesloten. De gemeente heeft volgens hem in strijd hiermee gehandeld, omdat is besloten om niet langer medewerking te verlenen aan zijn aanvraag en hierover niet eerst met hem overleg is gevoerd.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst niet aan zijn bevoegdheid in de weg staat om het plan niet vast te stellen.
2.5.2. Ten behoeve van het plan hebben de gemeente en [appellant] een samenwerkingsovereenkomst met elkaar gesloten waarmee zij hebben willen aangeven samen te willen werken teneinde de door [appellant] beoogde woning in het plangebied te realiseren. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr.
201109458/1/R1kan, nog daargelaten dat die overeenkomst blijkens de bewoordingen daarvan voor zover het betreft het verlenen van planologische medewerking slechts een inspanningsverplichting inhoudt, een overeenkomst als de onderhavige niet leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou achten. Het aanvaarden van gebondenheid van de raad aan het leggen van de bestemming zoals in de overeenkomst voorzien, verdraagt zich niet met de door de wetgever in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aan de raad toegekende bevoegdheid om, in het belang van een goede ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen vast te stellen na het volgen van de daartoe in deze wet dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. De definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan door het college van burgemeester en wethouders bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat. Dat tussen [appellant] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat in het onderhavige geval gedaan en is voldoende gemotiveerd waarom de raad in het geval van [appellant] niet van zijn uitgangspunt wenst af te wijken.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst niet aan zijn bevoegdheid in de weg staat om het plan niet vast te stellen.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 februari 2012, nr. 201103495/1/R3, vervallen;
II. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012
177-605.