201111475/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], [appellante B], beide gevestigd in Maarssen, en [appellante C], gevestigd te Alphen aan den Rijn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 oktober 2011 in zaak nr. 11/2105 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het college geweigerd [belanghebbende] vrijstelling voor de vestiging en uitbreiding van de Praxis bouwmarkt aan de [locatie 1 en 2] te Alphen aan den Rijn (hierna het perceel) te verlenen.
Bij besluiten van 24 januari 2011 en 5 april 2011 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 mei 2008 herroepen en alsnog vrijstelling verleend voor de vestiging en uitbreiding van de Praxis bouwmarkt op het perceel.
Bij uitspraak van 19 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Praxis een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.A. de Leeuw, bijgestaan door mr. L. de Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.D. Poot, I.M. Borst en A.A.F. Hennekam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Praxis, vertegenwoordigd door M. van Bruggen, bijgestaan door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. Met de verleende vrijstelling is medewerking verleend aan de verhuizing van de Praxis bouwmarkt, gevestigd aan de Rijnhavenkade 2a te Alphen aan den Rijn, naar het pand op het perceel en uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnhaven" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven, deelgebied III (BIII)".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder a, zijn deze gronden bestemd voor bedrijfstypen, die zijn genoemd en met een zone-nummer zijn aangeduid in de bij deze voorschriften behorende in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" en die als zodanig corresponderen met de bijbehorende zoneringskaart.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder b, zijn deze gronden tevens bestemd voor de afwijkende bedrijfstypen die in tabel 4 van bijlage A als zodanig zijn aangegeven op de aldaar aangegeven adressen.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid onder 2.1.e vrijstelling verlenen van:
b. het bepaalde in het eerste lid voor vestiging van detailhandel in de deelgebieden III en IV en VI uitsluitend voor zover een deelgebied is gelegen aan en wordt ontsloten door de Eikenlaan, de Rijnhavenkade, de Prinses Margrietlaan of de Van Foreestlaan, in branchegroepen die door de aard en/of de opvang van de aangeboden artikelen niet of nauwelijks in traditionele winkelgebieden (centra) zijn in te passen. Het minimale brutovloeroppervlak bedraagt 1.000 m² per detailhandelsvestiging.
Voorts is in dit voorschrift, onder 2 bepaald:
Het gaat hierbij om detailhandel in relatief volumineuze artikelen die een grote oppervlakte vergen, namelijk bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven, mits:
a) vooraf door de aanvrager, aan de hand van een onderbouwde visie, inzicht is verschaft in eventuele gemeentelijke en bovengemeentelijke effecten van de voorgenomen detailhandelsvestiging,
b) vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten is ontvangen voor vestiging van detailhandel in opstallen groter dan bruto-oppervlak van 1.500 m², gehoord het REO.
2.3. Op de in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" komt een bouwmarkt niet voor en in tabel 4 van bijlage A is het adres van het perceel niet vermeld. De beoogde vestiging en uitbreiding van de bouwmarkt op het perceel is daarom in strijd met het bestemmingplan. Teneinde het gebruik van het pand voor de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlak (hierna: vvo) van 3.382,40 m² mogelijk te maken, heeft het college daarvoor ingevolge artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met het aangehaalde artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften, vrijstelling verleend.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd is de gevraagde vrijstelling te verlenen. Zij voert daartoe aan dat in de door Praxis overgelegde notities van Goudappel Coffeng van 20 december 2007 en 2 december 2010 waarin een visie is neergelegd als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, onder 2a, van de planvoorschriften, wordt uitgegaan van een verkeerd aantal m² vvo.
Aan de oude locatie van de Praxis aan de Rijnhavenkade 2A was slechts vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de vestiging van een bouwmarkt met een vvo van 1.104,27 m² terwijl in de notities wordt uitgegaan van 2.415 m², aldus [appellante].
Verder voert [appellante] aan dat het Regionaal Economisch Overleg Rijn- en Bollenstreek (hierna: het REO) niet is gehoord als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, onder 2b, van de planvoorschriften.
2.4.1. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de door Praxis overgelegde notities van Goudappel Coffeng van 20 december 2007 en 2 december 2010 met de gelijkluidende namen "DPO doe-het-zelfbranche gemeente Alphen aan den Rijn" op het standpunt gesteld dat ten gevolge van de realisering van het bouwplan geen sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de regio waarin het perceel is gelegen. In deze notities wordt ervan uitgegaan dat de vestiging van Praxis aan de Rijnhavenkade 2a een omvang heeft van 2.415 m² aan vvo en dat de nieuwe vestiging op het perceel een omvang heeft van 3.400 m² aan vvo.
In het door [appellante] aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat er in de notities ten onrechte van is uitgegaan dat de vestiging van Praxis aan de Rijnhavenkade 2a een omvang heeft van 2.415 m² aan vvo. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling met dezelfde openbaarmakingsdatum als onderhavige uitspraak in zaak nr.
201108878/1/A1, is het gebruik van het pand aan de Rijnhavenkade 2a te Alphen aan den Rijn voor de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 2.415 m² niet in strijd met het bestemmingsplan. Aan de omstandigheid dat aan de bij besluit van 22 oktober 1998 verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van dat pand de voorwaarde was verbonden dat het pand mag worden gebruikt ten behoeve van een bouwmarkt met een vvo van hoogstens 1000 m², kan daarom niet de betekenis worden gehecht die [appellante] daaraan toegekend wil zien. Gelet hierop vertonen de notities naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft daarom in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de gemeentelijke en bovengemeentelijke effecten van de beoogde verhuizing en uitbreiding van de Praxis bouwmarkt onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
2.4.2. Verder betoogt [appellante] tevergeefs dat het REO niet is gehoord als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel b, onder 2b, van de planvoorschriften. De planwetgever heeft die bepaling in de planvoorschriften opgenomen met toepassing van het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de WRO. Een zodanig voorschrift in de planvoorschriften is, ingevolge artikel 9.1.7., derde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, vanaf 1 juli 2009 komen te vervallen. Ten tijde van het besluit op bezwaar kon de gevraagde vrijstelling daarom worden verleend zonder dat vooraf van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de verklaring is ontvangen, dat het tegen het verlenen daarvan geen bezwaar heeft. Dit heeft tevens tot gevolg dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het REO niet behoeft te horen voor advies.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd is de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Zij voert daartoe aan dat het college niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplicht die op grond van het beleid dat is neergelegd in de nota "Ruimte ook in de toekomst" op hem rust. Volgens [appellante] had het college volgens dat beleid een bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) moeten laten uitvoeren waarbij aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid, inzet hulpdiensten, signalering en de stedenbouwkundige en inrichtingstechnische aspecten van het bouwplan. Verder voert [appellante] aan dat het college zich bij twee afzonderlijke brieven van 3 april 2007 en bij besluit van 8 maart 2010 nog op het standpunt heeft gesteld dat geen distributieve ruimte bestaat voor het vestigen van een bouwmarkt in de gemeente.
2.5.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bevi, zoals dat besluit luidde ten tijde van belang, wordt onder groepsrisico verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
2.5.2. De locatie voor de beoogde bouwmarkt ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van Helm Chemicals (hierna: Helm), een opslag- en distributiebedrijf voor gevaarlijke stoffen. Niet in geschil is evenwel dat het Bevi niet aan verlening van de gevraagde vrijstelling in de weg staat. In de nota "Ruimte ook in de toekomst" is vermeld dat in gevallen als deze, waarbij het groepsrisico kleiner is dan 0,01 keer de oriëntatiewaarde, de gemeente per initiatief en project bij toename van het groepsrisico een afweging maakt en hierover een beargumenteerd besluit neemt waarbij de uitgangspunten zelfredzaamheid, inzet hulpdiensten, signalering en de stedenbouwkundige en inrichtingstechnische aspecten van het bouwplan bij de besluitvorming worden betrokken.
Blijkens de gedingstukken was de inhoud van deze nota ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet als beleid vastgesteld. Het college heeft bij zijn besluitvorming dan ook geen rekening hoeven houden met het ontwerpbeleid dat is vervat in deze nota (hierna: het ontwerpbeleid).
Niettemin heeft Milieudienst West-Holland in opdracht van het college het groepsrisico dat ontstaat ten gevolge van de realisering van het bouwplan getoetst aan het ontwerpbeleid en het resultaat van deze toetsing neergelegd in de notitie "Beoordeling Externe veiligheid Vestiging bouwmarkt [locatie 2], Alphen aan den Rijn" van 20 december 2011 (hierna: de notitie). In het ontwerpbeleid staat dat activiteiten die leiden tot een toename van het groepsrisico zijn toegestaan, zolang het groepsrisico onder de grens van 0,01 keer de oriëntatiewaarde blijft. In de notitie is vermeld dat het groepsrisico van Helm inclusief de beoogde bouwmarkt maximaal ongeveer 0,001 keer de oriëntatiewaarde bedraagt. Voorts is in de notitie vermeld dat de bluswatervoorziening in de bestaande situatie voldoende is en dat de bereikbaarheid van de planlocatie en van de risicobron van verschillende zijden goed mogelijk is. Volgens de notitie is goed mogelijk te schuilen in het pand waarin de bouwmarkt is beoogd tegen het vrijkomen van giftige dampen. Wel is het volgens de notitie van belang dat het personeel van de bouwmarkt goed geïnstrueerd is wat te doen in het geval er giftige stoffen in de omgeving vrijkomen. Gelet op het vorenstaande heeft het college voldaan aan de verantwoordingsplicht die op grond van de nota "Ruimte ook in de toekomst" op hem rust en is de verleende vrijstelling niet in strijd met het ontwerpbeleid.
Dat in het door Praxis overgelegde ontruimingsplan geen rekening wordt gehouden met het scenario dat ten gevolge van een mogelijke calamiteit bij Helm personeel en bezoekers van de Praxis in het pand dienen te schuilen tegen het vrijkomen van giftige dampen, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat ontruimingsplan dateert van na het besluit op bezwaar. Voorts bestond er geen reden om aan te nemen dat niet alsnog een wel toereikend ontruimingsplan kon worden opgesteld. Als het ontruimingsplan niet toereikend is, tast dat de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling derhalve niet aan.
2.5.3. Voorts kan het betoog van [appellante] dat het college zich bij brieven van 3 april 2007 en bij de bespreking van haar zienswijze in het besluit van 8 maart 2010, waarbij het college aan Praxis ontheffing heeft verleend voor de uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak van het Praxis Doe-Het-Zelf Center aan de Rijnhavenkade 2a te Alphen aan den Rijn, op het standpunt heeft gesteld dat geen distributieve ruimte bestaat voor het vestigen van een bouwmarkt in de gemeente, niet leiden tot het ermee door haar beoogde doel. Onder verwijzing naar de conclusies van voormelde rapporten van Goudappel Coffeng van 20 december 2007 en 2 december 2010, heeft het college in redelijkheid voormeld standpunt kunnen wijzigen.
De Afdeling neemt bij dat oordeel over de redelijkheid van het toestaan van meer distributieve ruimte voorts in aanmerking, dat de aanwezigheid van distributieve ruimte slechts dan niet toelaatbaar zou zijn, indien dat zou leiden tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in deze sector en dat daarbij, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200806342/1/H1), geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft. Niet aannemelijk is dat in die zin van duurzame ontwrichting sprake zal zijn.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij als gevolg van dit standpunt van het college in 2004 ten onrechte heeft moeten verhuizen om uit te kunnen breiden en daarbij ten onrechte de voorwaarde is bedongen dat haar oude vestiging niet ingevuld mocht worden als bouwmarkt, wordt overwogen dat het college destijds ook heeft meegewerkt aan de wens van [appellante] om uit te breiden en dat ook de oude vestiging van Praxis aan de Rijnhavenkade 2a na de verhuizing niet in gebruik zal worden genomen als bouwmarkt en er dus in zoverre niet is gebleken van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012