201108878/1/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], [appellante B], beide gevestigd in Maarssen, en [appellante C], gevestigd te Alphen aan den Rijn (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juli 2011 in zaken nrs. 10/5044, 10/5045, 10/5386 en 10/5388 in het geding tussen:
[appellante], de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Praxis)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college aan Praxis ontheffing verleend voor de uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak tot 2415 m² van de Praxis Doe-Het-Zelf Center aan de Rijnhavenkade 2a te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het college het besluit van 1 oktober 2009, waarbij het Praxis onder oplegging van een last onder dwangsom heeft aangezegd het pand aan de Rijnhavenkade 2a in overeenstemming met de verleende vrijstelling te gebruiken en dit gebruik ook zo te houden, ingetrokken.
Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 8 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 22 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft het college voormeld besluit op bezwaar van 16 juni 2010 ingetrokken.
Bij uitspraak van 6 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellante] tegen het besluit van 24 juni 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover bij dat besluit het besluit van 22 maart 2010 is gehandhaafd, het besluit van 24 juni 2010 in zoverre vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit van 24 juni 2010 in stand blijven en het door [appellante] tegen het besluit van 25 augustus 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Praxis een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door J.A. de Leeuw, bijgestaan door mr. L. de Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.D. Poot, I.M. Borst en A.A.F. Hennekam, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Praxis, vertegenwoordigd door M. van Bruggen, bijgestaan door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnhaven" op het perceel detailhandel in bouwmaterialen met een verkoopvloeroppervlakte van 3700 m² is toegestaan. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat dit betekent dat het gebruik van het perceel door Praxis, te weten de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 2415 m² in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat geen ontheffing van het bestemmingsplan nodig is en geen grondslag bestaat voor handhavend optreden.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de exploitatie van een bouwmarkt op het perceel met een verkoopvloeroppervlakte van 2415 m² niet in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens [appellante] dient voor dit gebruik ontheffing van het bestemmingsplan te worden verleend en dient het college, nu deze ontheffing niet is verleend, handhavend tegen dit gebruik op te treden. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld, dat het college niet handhavend tegen Praxis kon optreden.
2.2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rijnhaven" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven, deelgebied III (BIII)"
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor bedrijfstypen, die zijn genoemd en met een zone-nummer zijn aangeduid in de bij deze voorschriften behorende in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" en die als zodanig corresponderen met de bijbehorende zoneringskaart; op de in bijlage A opgenomen "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" komt een bouwmarkt niet voor.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder b, zijn deze gronden tevens bestemd voor de afwijkende bedrijfstypen die in tabel 4 van bijlage A als zodanig zijn aangegeven op de aldaar aangegeven adressen.
In tabel 4 van bijlage A is ten aanzien van de firma Hans Verkerk de SBI '93 code 66.12 vermeld, met de functionele aanduiding "detailhandel".
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder f - voor zover hier van belang -, zijn de op het moment van onherroepelijk worden van het plan bestaande bedrijven met functionele afwijkingen maatbestemd en mogen die in de bestaande omvang voortbestaan.
Ingevolge artikel 1, onder u, wordt onder een bouwmarkt een detailhandelsvestiging verstaan waar bouwmaterialen te koop worden aangeboden, alsmede materialen welke voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn.
2.2.2. Bij besluit van 22 oktober 1998 heeft het college aan [projectontwikkelaar] vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een bedrijfspand aan de Rijnhavenkade 2 en 2A te Alphen aan den Rijn.
De vrijstelling is verleend onder de voorwaarde dat het pand wordt gebruikt ten behoeve van een bouwmarkt met een verkoopvloer oppervlakte (hierna: vvo) van circa 1000 m², een woninginrichting met een vvo van 700 m², keukens/sanitair met een vvo van 2000 m² (firma Hans Verkerk) en meubels met een bruto vloeroppervlakte van 3700 m² (firma Poppeliers).
Niet in geschil is dat de firma Hans Verkerk destijds op het perceel in totaal 3700 m² aan vvo exploiteerde. Zij exploiteerde op de begane grond van het pand op het perceel als franchisenemer van Praxis 2400 m² vvo onder de naam Praxis en op de eerste etage een keukencentrum met een vvo van 1300 m² onder de naam Hans Verkerk.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn het bestemmingsplan vastgesteld.
Bij besluit van 1 november 2000 heeft het college geconstateerd dat Hans Verkerk op het perceel een bouwmarkt met een vvo van circa 1104,27 m² in gebruik had. Het college heeft een daartoe strekkend verzoek om handhaving evenwel afgewezen omdat het algemeen belang dat is gediend met handhaving volgens het college niet prevaleerde boven het belang van Praxis.
Bij besluit van 14 mei 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het bestemmingsplan goedgekeurd. Het bestemmingsplan is op 31 juli 2002 onherroepelijk geworden.
2.2.3. Het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder b, van de planvoorschriften ziet op "afwijkende bedrijfstypen". Dit begrip moet, gelet op de plaatsing na het eerste lid, onderdeel 1.1, onder a, en de woorden "tevens bestemd voor", zo worden begrepen dat daarmee wordt gedoeld op bedrijfstypen die afwijken van de bedrijfstypen als genoemd in de "Lijst van toegelaten bedrijfstypen" opgenomen in tabel 3 van bijlage A en waar naar wordt verwezen in het eerste lid, onderdeel 1.1, onder a. In die lijst is net als in tabel 4 gebruik gemaakt van de indeling naar SBI-codes die wordt gehanteerd door de VNG in de brochure "Bedrijven en milieuzonering". Dat staat uitdrukkelijk vermeld in de inleiding van bijlage A en is ook zo beschreven in de toelichting bij het bestemmingsplan.
Uit de weergegeven bestemmingsplanbepalingen, waarbij aan het perceel een zogeheten maatwerkbestemming is gegeven, verband houdend met de aldaar op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan bestaande bedrijven, volgt derhalve dat op de adressen van het perceel uitsluitend de specifiek bestaande bedrijfstypen zijn toegestaan die in tabel 4 van bijlage A met SBI-codes zijn weergegeven.
In tabel 4 van bijlage A is ten aanzien van de firma Hans Verkerk aan de Rijnhavenkade 2a de SBI '93 code 66.12 vermeld, met onder het kopje "Afwijking" de functionele aanduiding "detailhandel".
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de firma "Hans Verkerk" in planologisch opzicht gelijk is te stellen met Praxis, aangezien "Hans Verkerk" van meet af aan onder de naam Praxis ter plaatse detailhandelsactiviteiten heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van het betoog van [appellante], dat de SBI'93 code 66.12 eraan in de weg staat te concluderen dat deze detailhandelsactiviteiten van Praxis ter plaatse volgens dit bestemmingsplan positief zijn bestemd, overweegt de Afdeling, dat de SBI'93 code 66.12 niet bestaat. Weliswaar verwijst code 66 naar "Verzekeringswezen en pensioenfondsen", het volgnummer 12 komt niet voor op de lijst. Bovendien verdraagt "Verzekeringswezen en pensioenfondsen" zich niet met de functionele aanduiding 'detailhandel' zoals vermeld in tabel 4 van bijlage A en evenmin met de activiteiten die Hans Verkerk ter plaatse uitvoerde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Verder is niet in geschil dat op het perceel aan de Rijnhavenkade 2a geen verzekeringsbedrijf is gevestigd geweest. Aangezien uit het door het college overgelegde schakelschema SBI '74 - SBI '93 valt op te maken dat in de SBI '74 codering de bedrijfssubgroep 66.12 onder meer betrekking heeft op winkelverkoop en gespecialiseerd in overige bouwmaterialen; bouwmarkten, bouwmaterialen algemeen assortiment, markthandel en overige detailhandel, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de in tabel 4 van bijlage A vermelde code 66.12 berust op een kennelijke vergissing. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in het bestemmingsplan aan het meubelbedrijf Poppeliers, destijds gevestigd aan de Rijnhavenkade 2, de maatwerkbestemming met de evenzeer niet bestaande SBI '93 code 66.89 is toegekend en de activiteiten van dat bedrijf evenmin betrekking hadden op "Verzekeringswezen en pensioenfondsen", maar op de verkoop van meubels. Anders dan [appellante] stelt, kan uit de omstandigheid dat op de Rijnhavenkade 2 ook het bedrijf Double U&P Holding was gevestigd, waarvan de bedrijfsvoering betrekking had op holding en pensioen, niet worden afgeleid dat de SBI code zag op dit bedrijf, reeds omdat ook code 66.89 niet bestaat en het bedrijf Double U&P Holding niet wordt vermeld in tabel 4 van bijlage A.
De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat de aan de orde zijnde planvoorschriften zo moeten worden uitgelegd dat zij verwijzen naar de SBI-codes van 1974. Aldus zijn de activiteiten van Hans Verkerk ter plaatse op maat bestemd als bouwmarkt. Dat in het schakelschema SBI '74 - SBI '93 de SBI '74-code 66.12 verwijst naar zeven verschillende SBI '93-codes, zoals door [appellante] wordt betoogd, leidt niet tot een ander oordeel, nu de desbetreffende '93 codes alle betrekking hebben op detailhandel in bouwmaterialen.
Voorts kan uit de planvoorschriften niet worden afgeleid, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, dat daarin een onderscheid in verschillende vormen van detailhandel wordt gemaakt zoals het geval was in voormeld besluit van 22 oktober 1998. Ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van het bestemmingsplan, onder meer de beantwoording van de door Goedhart b.v. ingediende zienswijzen, kan dit niet worden afgeleid. Hieruit blijkt dat de raad van Alphen aan den Rijn een ruime interpretatie van het begrip "bouwmarkt" voor ogen stond die uiteindelijk is neergelegd in artikel 1, onder u, van de planvoorschriften. Dat het college bij besluit van 1 november 2000 nog onderscheid heeft aangebracht in de verschillende vormen van detailhandel, door te overwegen dat Hans Verkerk op het perceel een bouwmarkt met een vvo van circa 1104,27 m² in gebruik had, leidt niet tot een ander oordeel. Het bestemmingsplan was op 1 november 2000 nog niet in werking getreden en het college is bij dat besluit kennelijk nog uitgegaan van hetgeen op grond van de voorwaarden van het vrijstellingsbesluit van 22 oktober 1998 was toegestaan. In ieder geval doet het feit dat het college in de brief van 1 november 2000 dat onderscheid heeft aangehouden, niet af aan de hiervoor weergegeven interpretatie van artikel 1, onder u, van de planvoorschriften, die met zich brengt dat daarbij bij het begrip "bouwmarkt" niet in verschillende vormen van detailhandel wordt onderscheiden.
Daarom moeten de detailhandelsactiviteiten waarvoor bij het besluit van 22 oktober 1998 nog afzonderlijk vrijstelling is verleend, derhalve worden geacht gezamenlijk, zonder dat deze nog langer van elkaar worden onderscheiden, op maat als "bouwmarkt" te zijn bestemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1.1, onder b, gelezen in verbinding met tabel 4 van bijlage A, van de planvoorschriften. Dit betekent dat het gebruik van het perceel voor de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 2415 m² niet in strijd is met de maatbestemde activiteiten op het perceel. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het gebruik van het perceel door Praxis, te weten de exploitatie van een bouwmarkt met een verkoopvloeroppervlakte van 2415 m² in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat geen ontheffing van het bestemmingsplan nodig is en geen grondslag bestaat voor handhavend optreden.
2.3. Een en ander leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2010, waarin het college besloot dat Praxis geen ontheffing nodig had voor een bouwmarkt met 2415 m² vvo, ongegrond heeft verklaard. Reeds daarom slaagt ook het hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep tegen het ingetrokken besluit van 16 juni 2010 niet. Nu Praxis geen ontheffing nodig had, heeft de rechtbank reeds daarom terecht geoordeeld, dat [appellante] geen procesbelang had bij het beroep tegen het besluit van 16 juni 2010, waarbij de bezwaren van [appellante] tegen de eerder aan Praxis verleende, doch later ingetrokken ontheffing ongegrond werden verklaard. Geenszins is immers aannemelijk dat [appellante] door dat besluit schade heeft geleden, nu is komen vast te staan, dat de ontheffing voor het gebruik van Praxis, dat [appellante] schade zou hebben berokkend, niet was vereist.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012