201112976/1/A1.
Datum uitspraak:4 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2011 in zaak nr. 11/1474 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellante] ontheffing en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een opslagark met bijbehorende steiger in het water tegenover [locaties] te Amsterdam.
Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2010 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 11 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2012.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.J. de Groot, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan de weigering bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westerpark Zuid". Ingevolge de bij de bestemming "Water-3" behorende planvoorschriften is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "steiger" tegenover Nassaukade 106-112 één berging toegestaan behorend bij de ligplaatsen voor passagiersvaartuigen. Voorts heeft het dagelijks bestuur het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand geacht.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan ontheffing te verlenen. Hiertoe voert zij aan dat de opslagark noodzakelijk is voor de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten, bestaande uit het verzorgen van passagiersvaarten per salonboot.
2.2.1. De beslissing al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het dagelijks bestuur, waarbij het dagelijks bestuur beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te weigeren heeft kunnen komen.
2.2.2. Het dagelijks bestuur heeft geweigerd ontheffing te verlenen, omdat de Singelgracht vanwege de bijzondere stedenbouwkundige waarde als beschermenswaardig stadsgezicht is aangewezen en de open zichtlijnen ter plaatse behouden dienen te blijven.
2.2.3. De rechtbank heeft in het aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunt dat in de Singelgracht slechts één opslagruimte is toegestaan tegenover Nassaukade 106-112. Bij zijn besluit om ontheffing te weigeren heeft het dagelijks bestuur, gelet op de bestaande bevoorradingslocaties in de stad, in aanmerking kunnen nemen dat de opslagark voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijk is. Met de gestelde omstandigheden dat de accu van de salonboot bij de ligplaats dient te worden opgeladen en de bevoorrading, het in voorkomend geval ombouwen en versieren en het schoonmaken van de salonboot meer dan een uur duren, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is om die activiteiten ter plaatse van de ligplaats zelf dan wel op een andere locatie in de stad uit te voeren. Voor zover [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om bij de ligplaats van de salonboot een opslagark te plaatsen, wordt overwogen dat zij haar bezwaren over de ter plaatse geldende bestemming in de procedure omtrent de totstandkoming van het bestemmingsplan naar voren had kunnen brengen. Hetgeen [appellante] in dit verband heeft aangevoerd, dient thans derhalve buiten beschouwing te worden gelaten.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Hiertoe voert zij aan dat het dagelijks bestuur zich in dit verband niet op het negatieve advies van de Commissie van Welstand en Monumenten van 15 april 2010 had mogen baseren. Volgens [appellante] dient de door haar architect afgegeven verklaring als tegenadvies te worden aangemerkt. Bovendien is het dagelijks bestuur in het kader van de vergunningverlening aan de nabijgelegen rederij Cruise with Us wel van een negatief welstandsadvies afgeweken, aldus [appellante].
2.3.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1, terecht als uitgangspunt genomen dat het dagelijks bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het dagelijks bestuur in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
In de enkele mededeling van [appellante] dat haar architect in bezwaar heeft verklaard dat het bouwplan uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar moet worden geacht, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het advies van 15 april 2010 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet zonder nadere toelichting aan zijn oordeel over welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Bedoelde verklaring bevat slechts een eigen standpunt en geeft niet aan waarom het advies van 15 april 2010 onjuist is. Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur in een rechtens vergelijkbaar geval wel van een negatief welstandsadvies is afgeweken. In dit verband heeft het dagelijks bestuur in aanmerking mogen nemen dat de opslagruimte ter plaatse van rederij Cruise with Us, gelet op de maatvoering van de aldaar afgemeerde boten en de aanwezige botenhuizen verderop in de Singelgracht, passend is bij de omgeving. Verder heeft het dagelijks bestuur in aanmerking mogen nemen dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse wel een opslagruimte toestond.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012