ECLI:NL:RVS:2012:BX1013

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204187/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met geluidhinder door bestemmingsplan voor manege in Sliedrecht

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 juli 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], die zich verzet tegen besluiten van de gemeente Sliedrecht met betrekking tot het bestemmingsplan voor een manege. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 3 januari 2012 hogere grenswaarden vastgesteld voor geluidbelasting ten behoeve van de manege, die is gepland op de percelen aan de Parallelweg in Sliedrecht. De raad van de gemeente Sliedrecht heeft op 21 februari 2012 het bestemmingsplan vastgesteld, en op 6 maart 2012 is een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van de manege en bijbehorende woningen.

[verzoekster] heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest voor geluidsoverlast en andere negatieve gevolgen van de manege voor zijn agrarische bedrijf. Tijdens de zitting op 11 juni 2012 zijn zowel [verzoekster] als de vertegenwoordigers van de gemeente en de vergunninghouder verschenen. De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat [verzoekster] geen zienswijzen heeft ingediend tegen de ontwerpbesluiten, wat zijn ontvankelijkheid in de bodemprocedure kan beïnvloeden.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de besluiten van de gemeente in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. De voorzitter heeft de belangen van [verzoekster] afgewogen tegen de belangen van de gemeente en de vergunninghouder en heeft besloten het verzoek af te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.

Uitspraak

201204187/2/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Sliedrecht, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster]),
en
1. de raad van de gemeente Sliedrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college ten behoeve van geluidgevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan "[manege], Sliedrecht" met toepassing van artikel 110a van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor twee woningen op de percelen Parallelweg (ongenummerd) te Sliedrecht.
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "[manege], Sliedrecht" vastgesteld.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een manege, een paardenstalling en twee bedrijfswoningen op de percelen [locatie 1, 2 en 3] te Sliedrecht.
Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[vergunninghouder] en [belanghebbende] (hierna: [vergunninghouder]) hebben daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar [verzoekster], bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en mr. J.C. van der Meer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bij monde van [vergunninghouder], bijgestaan door mr. S. Igdeli, advocaat te Dordrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 27 september 2011 heeft de raad de verplaatsing van de manege van [vergunninghouder] aangewezen als een geval als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), waarin de vaststelling van het plan "[manege], Sliedrecht" gecoördineerd wordt voorbereid en bekendgemaakt met het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder.
2.2.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr.
201107810/1/A1, voor zover hier van belang, overwogen dat de omstandigheid dat de met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro gecoördineerde besluiten ingevolge artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro voor de mogelijkheid van beroep worden aangemerkt als één besluit, niet wegneemt dat de beroepen tegen de desbetreffende besluiten ieder binnen zijn eigen beoordelingskader dienen te worden beoordeeld.
2.2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
[verzoekster] heeft, zoals ter zitting is bevestigd, geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit omgevingsvergunning en het ontwerpbesluit hogere grenswaarden naar voren gebracht bij het college. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten, valt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter te verwachten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Gelet hierop ziet de voorzitter ten aanzien van deze besluiten geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een volwaardige manege en bijbehorende pensionstalling in combinatie met de realisatie van twee bedrijfswoningen, waarvan één woning tijdelijk van aard is.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een watergang, genaamd de Middelwetering. In het zuiden wordt het plangebied deels begrensd door de Parallelweg, nabij de Betuwelijn en deels door de aangrenzende agrarische percelen. De oostelijke en westelijke begrenzing van het plangebied wordt eveneens gevormd door de rondomliggende agrarische percelen, waarbij de ontwateringsloten de begrenzing van het plangebied vormen.
2.4. Het verzoek van [verzoekster], die een grondgebonden melkrundveehouderij en paardenfokkerij drijft in de directe omgeving van de beoogde locatie van de manege, is gericht op schorsing van het gehele plan. Hiertoe voert hij aan dat de raad de context van de ontwikkeling voor het gehele gebied in beschouwing had moeten nemen en niet slechts het te verhuizen bedrijf van [vergunninghouder]. Vooruitlopend op een definitieve ruimtelijke visie voor het gehele gebied is volgens hem een ontwikkeling toegestaan die strijdig is met het ruimtelijke beleid voor dat gebied. In dit verband voert [verzoekster] aan dat het beleid een ontwikkelingsmogelijkheid bevat op het gebied van recreatie, waartoe in de Provinciale Structuurvisie 2010 een zoekgebied is aangewezen voor een "Recreatief Knooppunt Sliedrecht" (hierna: het RKS), welk zoekgebied volgens [verzoekster] is gesitueerd direct ten westen van de provinciale weg N482. Het plan is volgens [verzoekster] ten onrechte gesitueerd ver buiten dit zoekgebied. Doordat de locatie midden in agrarisch gebied valt, wordt de bestaande agrarische ruimtelijke structuur doorbroken en worden de kernkwaliteiten van het gebied aangetast, waardoor niet wordt voldaan aan de beleidskaders van onder meer de Transformatievisie Merwedezone en de Visie Zuidrand Groene Hart, aldus [verzoekster]. Op de onderhavige locatie komt de manege volgens [verzoekster] los te staan van de realisering van het RKS en de overige recreatieve functies daarbinnen. Hierdoor zal zijn bedrijf straks aan oostelijke en westelijke zijde worden omgeven door recreatieve functies en bestemmingen, waardoor de voor het op langere termijn voortbestaan nodige uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf verdampen. Voor een zodanige afwijking bestaat volgens hem geen urgentie, teminder omdat nog onzeker is of en in welke vorm het RKS gerealiseerd zal worden. De raad stelt volgens hem ten onrechte dat er geen alternatieve locaties voor de manege zijn. De manege moet volgens [verzoekster] worden geclusterd met andere recreatieve functies, waaronder twee bestaande maneges, aan de oostzijde van het bedrijf van [verzoekster] nabij de N482.
[verzoekster] betoogt voorts dat de bouwmogelijkheden te ruim zijn en voor de omgeving te massaal. Voorts zijn volgens hem ten onrechte, in strijd met de Provinciale Structuurvisie 2010 en de Verordening Ruimte, twee bedrijfswoningen toegestaan.
2.4.1. De raad stelt dat, gelet op de woningbouwontwikkeling op het huidige perceel van [vergunninghouder] en het ontbreken van een alternatieve locatie in bestaand stedelijk gebied, onderhavige locatie in het landelijk gebied is gekozen voor de verplaatsing. Uitgangspunt van het plan is handhaving van de bestaande agrarische bedrijfsvoering ter plaatse. De locatie is volgens de raad gelegen binnen het gebied waar de ontwikkeling van het RKS is voorzien.
2.4.2. Niet in geschil is dat verplaatsing van de manage van [vergunninghouder], in verband met de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Baanhoek West nabij de huidige locatie van de manege, nodig is.
2.4.3. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een zodanige ruimtelijke samenhang tussen gronden in het gebied bestaat dat het treffen van een juridisch-planologische regeling voor de verplaatsing van [vergunninghouder] slechts had mogen worden meegenomen in besluitvorming over het gehele gebied.
2.4.4. Voor zover [verzoekster] betoogt dat thans een ontwikkeling is toegestaan die in strijdig is met het bestaande ruimtelijke beleid, overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling van een plan niet is gebonden aan rijks- en provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Voor de met het plan voorziene ontwikkeling zijn onder meer uitgangspunt geweest de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010 vastgestelde Provinciale Structuurvisie, de in opdracht van betrokken overheidspartijen opgestelde Transformatievisie Merwedezone en de in opdracht van betrokken gemeenten opgestelde Visie Zuidrand Groene Hart. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de visiedocumenten voor het plangebied en de omgeving daarvan een geleidelijke transformatie voorzien van "agrarisch" naar "duurzame en kwalitatieve overgangszone van stad naar land met oog voor bestaande agrarische belangen". Op de functiekaart bij de Actualisering 2011 Provinciale Structuurvisie en in de Visie Zuidrand Groene Hart is volgens de raad de situering van de zoeklocatie recreatie weergegeven. Hieruit blijkt dat het bedrijf van [verzoekster] en de voorziene manege zijn gelegen in het zogenoemde Middenblok, ten noorden van de Betuweroute, ten westen van de N482 en ten oosten van de Tolsteeg, in welk gebied de ontwikkeling van het RKS, als mogelijke uitwerking van de zoeklocatie recreatie, is voorzien. De exacte uitwerking van het gebied is nog onderwerp van studie en is mede afhankelijk van de mogelijkheden tot grondaankoop en grondruil, aldus de raad. In dit verband heeft de raad ter zitting medegedeeld dat indien nodig het middel van onteigening zal worden ingezet om de gronden voor realisering van het RKS aan te kopen.
De Visie Zuidrand Groene Hart, een globale uitwerking van de Transformatievisie Merwedezone, vormt een kader voor onder meer de ontwikkeling van het RKS. De in het plan voorziene manege en pensionstalling zijn in het Pakket van Eisen specifiek genoemd als één van de mogelijke ontwikkelingen binnen het RKS. In de plantoelichting is vermeld dat wegens het ontbreken van een alternatieve locatie alsmede de agrarisch recreatieve aard van voorliggend plan, kan worden geconcludeerd dat met het plan wordt aangesloten op de doelstellingen uit de Transformatievisie Merwedezone.
In het licht van dit beleid ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ontwikkeling van de manege niet heeft mogen voorzien in het zogenoemde Middenblok. Met hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het beleid zich ertegen verzet dat binnen het zoekgebied wordt gekozen voor de betrokken locatie voor de manege. Aan de omstandigheid dat [verzoekster] de manege liever gerealiseerd ziet aansluitend aan recreatieve functies ten oosten van zijn bedrijf, ziet de voorzitter nu het gehele Middenblok als zoeklocatie geldt geen doorslaggevende betekenis toekomen.
2.4.5. De voorzitter overweegt voorts dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bij het plan voorziene manege, pensionstalling en bedrijfswoningen de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf onevenredig zullen beperken. Een eventuele uitbreiding van het bedrijf zal, zoals de raad ter zitting heeft verklaard, bij een herziening van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" in acht worden genomen. Uit het verhandelde ter zitting is overigens niet gebleken dat concrete uitbreidingsplannen voor het bedrijf bestaan.
2.4.6. Ten aanzien van de bouwmogelijkheden ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geen reden voor het oordeel dat deze te ruim zijn voor de omgeving. Ten aanzien van het toestaan van een - tijdelijke - tweede bedrijfswoning overweegt de voorzitter dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet mocht worden aangenomen dat geen reële andere mogelijkheden aanwezig zijn.
2.4.7. Voor zover [verzoekster] betoogt dat de financiële haalbaarheid van het plan niet is verzekerd, overweegt de voorzitter dat [verzoekster] deze stelling niet nader heeft onderbouwd, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet mocht uitgaan van de financiële uitvoerbaarheid daarvan.
2.4.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "[manege], Sliedrecht" in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012
271-650.