201109855/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Wassenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2011 in zaak nr. 11/2211 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Bij besluit van 21 april 2010 heeft het college geweigerd aan [appellante] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel op het achtergeveldakvlak van de woning op het perceel [locatie] te Wassenaar.
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2012, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J. de Vet, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan, dat reeds door de vorige bewoner van de woning is gerealiseerd, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de dakkapel 79% van de gevelbreedte beslaat. Het college heeft geweigerd om krachtens het bepaalde in artikel 3.23 van de Wro, in samenhang bezien met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro, ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college bij een afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing te verlenen ten behoeve van het bouwplan. In dit kader voert zij aan dat het college bij brief van 14 april 2011 heeft medegedeeld niet handhavend tegen de dakkapel te zullen optreden. Bovendien heeft het college haar verzocht om een aanvraag om bouwvergunning in te dienen, zodat zij ervan uit mocht gaan dat het college deze vergunning niet zou weigeren, aldus [appellante].
2.2.1. De beslissing al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter zich, bij de toetsing daarvan, moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te weigeren heeft kunnen komen.
2.2.2. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college onder verwijzing naar het door hem gevoerde beleid in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing te verlenen. Daarbij is het belang van het college gelegen in de omstandigheid dat afwijking van dat beleid leidt tot ongewenste precedentwerking. Dit belang heeft het college in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven de door [appellante] gestelde belangen.
In de omstandigheid dat het college aan [appellante] heeft medegedeeld van handhavend optreden af te zien heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. De vraag of van handhavend optreden dient te worden afgezien is immers een andere dan de vraag die in de voorliggende procedure aan de orde is, te weten, de vraag of de weigering om ontheffing te verlenen rechtmatig is.
De door [appellante] gestelde omstandigheid dat het college haar heeft verzocht om een aanvraag om bouwvergunning in te dienen, rechtvaardigt niet het vertrouwen dat indiening van een dergelijke aanvraag zonder meer zou leiden tot het verlenen van de gevraagde bouwvergunning en de benodigde ontheffing. Niet gebleken is dat aan [appellante] een rechtens afdwingbare toezegging is gedaan dat aan haar een bouwvergunning en ontheffing zouden worden verleend.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012