ECLI:NL:RVS:2012:BX1020

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111672/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor reclameobjecten in ArenA gebied te Duivendrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van JCDecaux B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 oktober 2011 het beroep van JCDecaux B.V. ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de vrijstelling en reguliere bouwvergunning die op 4 mei 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel is verleend aan Outdoor Advertising B.V. voor het plaatsen van diverse reclameobjecten in het ArenA gebied te Duivendrecht. JCDecaux B.V. stelt dat deze vergunning in strijd is met privaatrechtelijke belemmeringen, aangezien zij op basis van eerdere overeenkomsten een exclusief recht heeft op het plaatsen van reclameobjecten in de gemeente Ouder-Amstel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door JCDecaux B.V. aangevoerde belemmeringen niet evident zijn en dat de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om deze vraag te beantwoorden.

Tijdens de zitting op 7 juni 2012 is de zaak behandeld, waarbij JCDecaux B.V. werd vertegenwoordigd door M. de Wit en haar advocaat mr. M.Y.C.L. de Wit. Het college werd vertegenwoordigd door mr. S.H. van den Ende, en Outdoor Advertising B.V. door P. Heemskerk en E.M. van den Berg, bijgestaan door mr. F.P. van Galen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vrijstelling niet in strijd is met de eerder gesloten overeenkomsten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overeenkomsten geen evident privaatrechtelijke belemmeringen vormen voor de verlening van de vrijstelling.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.

Uitspraak

201111672/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JCDecaux Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2011 in zaak nr. 10/4783 in het geding tussen:
JCDecaux B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Outdoor Advertising B.V. vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van diverse reclameobjecten in het ArenA gebied te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het college het door JCDecaux B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 mei 2010 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 3 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door JCDecaux B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft JCDecaux B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 november 2011.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Outdoor Advertising B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met het hoger beroep in zaak nr.
201111669/1/A1, behandeld op 7 juni 2012, waar JCDecaux B.V., vertegenwoordigd door M. de Wit, bijgestaan door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.H. van den Ende, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Outdoor Advertising B.V., vertegenwoordigd door P. Heemskerk en E.M. van den Berg, bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter plaatse geldt, voor zover hier van belang, het bestemmingsplan "Strandvliet 1970". Het bouwplan is in strijd met de op de gronden van het gebied rustende bestemming "Recreatieve doeleinden". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. JCDecaux B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat privaatrechtelijke belemmeringen aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan. Hiertoe voert zij aan dat zij op grond van tussen de gemeente en haar rechtsvoorgangers Publex stadsmeubulair B.V. en Publex Buitenreclame B.V. gesloten overeenkomsten van 18 november 1988 respectievelijk 18 april 1991 een alleenrecht heeft op het plaatsen van reclameobjecten in de gemeente Ouder-Amstel. Volgens JCDecaux B.V. heeft de rechtbank zich ten onrechte geen zelfstandig oordeel over de uitleg van deze overkomsten gevormd.
2.2.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2006 in zaken nrs.
200604465/1 en 200604465/2\, terecht overwogen dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding is wanneer zo'n belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om de vraag te beantwoorden of zo'n belemmering zich voordoet. De door JCDecaux B.V. gestelde belemmeringen hebben niet een zo evident karakter dat ze aan de verlening van vrijstelling in de weg staan. Mede in het licht van hetgeen het college en Outdoor Advertising B.V. ter zake hebben opgemerkt volgt uit de overeenkomsten van 18 november 1988 en 18 april 1991 niet zonder meer dat hierin een belemmering is gelegen. Teneinde dit aan te kunnen nemen, is een nadere interpretatie van die overeenkomsten vereist. Daartoe is, zoals hiervoor is overwogen, de burgerlijke rechter de eerst aangewezene. De tussen haar rechtsvoorgangster Wall Nederland B.V. en de gemeente Amsterdam gesloten overeenkomst van 26 maart 1998, staat, anders dan JCDecaux B.V. betoogt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin aan het verlenen van vrijstelling in de weg. Mede in het licht van hetgeen het college en Outdoor Advertising B.V. ter zake hebben opgemerkt volgt ook uit deze overeenkomst niet zonder meer dat zich een privaatrechtelijke belemmering voordoet.
Het betoog faalt.
2.3. JCDecaux B.V. betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de vrijstelling bij besluit van 26 augustus 2010 niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. Hiertoe voert zij aan dat door de op 18 november 1988, 18 april 1991 en 26 maart 1998 gesloten overeenkomsten het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat haar exclusieve recht om in de gemeente Ouder-Amstel reclameobjecten te plaatsen zou worden gerespecteerd. Volgens JCDecaux B.V. is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op haar betoog dat deze overeenkomsten in de belangenafweging betrokken hadden moeten worden. Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op haar betoog dat de door haar tegen het besluit van 4 mei 2010 ingebrachte bezwaren onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd, aldus JCDecaux B.V.
2.3.1. De rechtbank is terecht niet toegekomen aan beoordeling van de vraag of sprake is van wanprestatie en of in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld. Nu niet is komen vast te staan dat de overeenkomsten van 18 november 1988, 18 april 1991 en 26 maart 1998 een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter vormen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedoelde overeenkomsten niet aan het verlenen van de vrijstelling in de weg stonden. De verwijzing door JCDecaux B.V. naar de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaak nr.
200304489/1treft geen doel, omdat in die zaak, anders dan in het onderhavige geval, een direct verband bestond tussen het bestreden besluit en de in geding zijnde ruilovereenkomst. Voorts heeft JCDecaux B.V. weliswaar terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog dat het college de door haar tegen het besluit van 4 mei 2010 ingebrachte bezwaren onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd, doch dit kan niet leiden tot het door haar daarmee beoogde doel. Uit het besluit van 26 augustus 2010 kan worden afgeleid dat het college zich verenigt met de in het advies van de bezwaarschriftencommissie vervatte overwegingen waarin op de aangevoerde bezwaren is ingegaan, zodat het college geacht moet worden op alle bezwaren te hebben beslist. Daarbij komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het advies van de bezwaarschriftencommissie ter kennis van JCDecaux B.V. is gebracht, zodat het haar duidelijk kon zijn welke motivering aan bedoeld besluit ten grondslag is gelegd.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
531-593.