201112872/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de verenigingen "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 10-66" en "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 130-186", beide gevestigd te Den Haag,
2. het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 november 2011 in zaak nr. 11/5945 in het geding tussen:
Bij brieven van 27 januari 2010 heeft het college zijn onderscheiden beslissingen van 22 januari 2010 om jegens de verenigingen spoedeisende bestuursdwang toe te passen door het slopen van de kopgevels van het flatgebouw op de percelen Rigolettostraat 10 t/m 66 onderscheidenlijk 130 t/m 186 te Den Haag op schrift gesteld. Daarbij is bepaald dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang ten laste van de verenigingen komen.
Bij onderscheiden besluiten van 8 juni 2010 heeft het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 35.616, 83.
Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het college het door de verenigingen tegen de besluiten van 27 januari 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft het college het door de verenigingen tegen de besluiten van 8 juni 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 28 oktober 2011, hebben de verenigingen tegen het besluit van 22 september 2011 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de verenigingen tegen het besluit van 6 juni 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de besluiten van 27 januari 2010 herroepen, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de verenigingen en het college bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2011, hoger beroep ingesteld. De verenigingen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 januari 2012. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 11 januari 2012.
De verenigingen hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 maart 2012 heeft de rechtbank het door de verenigingen tegen het besluit van 22 september 2011 ingestelde beroep ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2012, waar de verenigingen, vertegenwoordigd door J. van den Brink en ing. H.B. Schoonman, en ing. J.C.G. van Leeuwen als deskundige, bijgestaan door mr. A. Barada, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen en ing. M. Labeur, beiden werkzaam bij de gemeente, en J.M.G. Joostens als deskundige, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Het hoger beroep van het college
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden ter zake van overtreding van artikel 1a van de Woningwet. Hiertoe voert het aan dat uit het bouwkundig opnamerapport van Ockenburg bouwkunde B.V. van 24 september 2009 (hierna: het rapport) volgt dat acuut instortingsgevaar bestond. Volgens het college kon derhalve niet worden volstaan met de in het rapport voorgestelde maatregel om hekwerken en waarschuwingsborden te plaatsen.
2.2.1. In het rapport wordt geconcludeerd dat de bestaande gemetselde kopgevels tot risicovolle gevels behoren. De oorzaken van de aanwezige risico's zijn in het rapport beschreven. Het woongebied bevindt zich volgens NEN 6702 in een windgebied II gelijk aan de kuststrook, zodat er rekening gehouden dient te worden met een stuwdrukwaarde ten gevolge van wind. Er treedt op gevels windoverdruk en windonderdruk (windzuiging) op. De aanwezige spouwankers voldoen theoretisch niet aan de huidige regelgeving om de optredende belastingen op te kunnen nemen.
2.2.2. In het rapport wordt beschreven dat, gezien het feit dat het huidige metselwerk ernstig uitbuikt, het gevaar bestaat dat een van de kopgevels er, met name in de komende periode, spontaan uitklapt. Om die reden wordt geadviseerd de gevels op korte termijn te vervangen. De kopgevels zijn op maaiveldniveau weliswaar niet erg toegankelijk, maar er zou, naast materiële schade, ook persoonlijk letsel kunnen optreden, aldus het rapport. Het college betoogt derhalve terecht dat uit het rapport, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, valt op te maken dat acuut instortingsgevaar met het daaruit volgende gevaar voor de veiligheid bestond. Dat in het rapport als een van de mogelijke oplossingen voor de geconstateerde gebreken wordt genoemd dat de kopgevels door middel van het plaatsen van hoekstalen behouden kunnen blijven, leidt niet tot een ander oordeel. Het rapport merkt deze werkwijze eveneens als risicovol aan.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zich geen dermate spoedeisende situatie voordeed dat terstond bestuursdwang moest worden toegepast. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in de stukken en ter zitting genoegzaam heeft toegelicht dat tijdens een visuele inspectie op 21 januari 2010 door een bouwinspecteur van de gemeente is waargenomen dat de in het rapport geconstateerde gebreken zichtbaar waren en dat naar aanleiding van die inspectie zowel intern als met Ockenburg bouwkunde B.V. overleg is gevoerd over de conclusies uit het rapport, waarbij is medegedeeld dat direct noodmaatregelen dienden te worden getroffen. Bovendien is toegelicht dat de verenigingen geen gebruik hebben gemaakt van de hen geboden gelegenheid om op 21 januari 2010 alsnog onverwijld toereikende noodmaatregelen ter goedkeuring aan het college voor te leggen, teneinde uitoefening van bestuursdwang te voorkomen, en dat niet zo lang daarvoor soortgelijke kopgevels van een flatgebouw aan de Treublaan te Den Haag zijn ingestort. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het flatgebouw in een woonwijk is gelegen, zodat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met de in het rapport voorgestelde maatregel om hekwerken en waarschuwingsborden te plaatsen.
Het hoger beroep van de verenigingen
2.3. Het hoger beroep van de verenigingen is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij hun verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
2.4. De verenigingen betogen dat de rechtbank ten onrechte hun verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Hiertoe voeren zij aan dat zij als gevolg van de feitelijke toepassing van bestuursdwang schade hebben geleden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen zij naar de door hen overgelegde nota's en foto's.
2.4.1. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, kan, indien het beroep gegrond wordt verklaard, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
2.4.2. Gelet op hetgeen in 2.2.2. is overwogen, heeft het college zijn besluit van 6 juni 2011, waarbij de besluiten van 27 januari 2010 zijn gehandhaafd, rechtmatig genomen, zodat het daartegen ingestelde beroep ongegrond wordt verklaard. Daargelaten of tussen dit besluit en de door de verenigingen gestelde schade causaal verband bestaat, heeft de rechtbank derhalve terecht geen aanleiding gezien om het college te veroordelen tot vergoeding van de door de verenigingen beweerdelijk geleden schade.
2.5. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het door de verenigingen tegen het besluit van 6 juni 2011 ingestelde beroep gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd en de besluiten van 27 januari 2010 zijn herroepen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog ongegrond verklaren. Het hoger beroep van de verenigingen is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover daarbij het door de verenigingen ingediende verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
Het besluit van 22 september 2011
2.6. Bij onderscheiden besluiten van 8 juni 2010 heeft het college de kosten voor de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 35.616, 83. Gelet op het bepaalde in artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb, heeft de rechtbank het door de verenigingen ingestelde beroep tegen het besluit van 22 september 2011, waarbij het door de verenigingen tegen de besluiten van 8 juni 2010 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, terecht ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
2.7. De verenigingen betogen dat het college het door hen tegen de besluiten van 8 juni 2010 gemaakte bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hiertoe voeren zij aan dat geen acuut instortingsgevaar bestond, zodat het college ten onrechte de meerkosten als gevolg van het terstond toepassen van bestuursdwang op hen heeft verhaald. Voorts voeren zij aan dat de kosten die bij hen in rekening worden gebracht onredelijk hoog zijn.
2.7.1. Hetgeen door de verenigingen is aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte de meerkosten als gevolg van het terstond toepassen van bestuursdwang op hen heeft verhaald. De door de verenigingen overgelegde zogenoemde controleberekening van Alink Bouwtechnisch Adviesbureau van 28 december 2011 (hierna: de controleberekening) biedt, anders dan zij betogen, geen grond voor het oordeel dat de door het college bij hen in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich in zijn brief van 27 april 2012, met verwijzing naar het advies van bouweconomisch adviesbureau IGG Bointon de Groot van 2 april 2012, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in de controleberekening voorgestelde werkwijze om bij de uitvoering van het project gebruik te maken van steigers, gelet op de bouwkundige staat van de kopgevels tot een gevaarlijke situatie had kunnen leiden. Bovendien heeft het college zich met juistheid op het standpunt gesteld dat ten onrechte bij het opstellen van de controleberekening de uurnorm is gehanteerd en dat de kosten voor onder meer asbestverwijdering niet in die berekening zijn meegenomen. Anders dan de verenigingen ter zitting hebben betoogd, bestaat geen aanleiding om de brief van het college van 27 april 2012 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Daartoe wordt overwogen dat het college met deze brief, die binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn bij de Afdeling is ingediend, op de door de verenigingen ingebrachte controleberekening heeft gereageerd en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het voor de verenigingen redelijkerwijs niet mogelijk was om daarop adequaat te reageren. Voor zover de verenigingen betogen dat het college ten onrechte niet op alle door hen tegen de besluiten van 8 juni 2010 ingebrachte bezwaren is ingegaan, wordt overwogen dat uit het besluit van 22 september 2011 kan worden afgeleid dat het college zich verenigt met de in het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 14 september 2011 vervatte overwegingen waarin op de aangevoerde bezwaren is ingegaan, zodat het college geacht moet worden daarmee op alle bezwaren te hebben beslist.
2.8. Het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 is ongegrond.
2.9. Voor vergoeding van de bij de verenigingen opgekomen proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 november 2011 in zaak nr. 11/5945, behoudens voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
III. verklaart het door de verenigingen "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 10-66" en "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 130-186" bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
V. verklaart het door de verenigingen "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 10-66" en "Vereniging van Eigenaars Rigolettostraat 130-186" tegen het besluit van 22 september 2011 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012