201106445/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2011 in zaak nr. 10/5775 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 18 september 2010 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellant] om een kindgebonden budget voor 2010, afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.C. Cerezo, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkb), zoals dit luidde ten tijde van belang, heeft de ouder aanspraak op een kindgebonden budget voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: de Akw) kinderbijslag wordt betaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Akw, zoals dit luidde ten tijde van belang, is niet verzekerd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
2.2. De aanvraag van [appellant] om een kindgebonden budget voor 2010 is bij besluit van 18 september 2010, gehandhaafd bij besluit van 25 november 2010, afgewezen, omdat aan hem geen kinderbijslag wordt betaald en hij aldus niet voldoet aan het in artikel 2, eerste lid, van de Wkb bepaalde. Hiermee wordt geen inbreuk gemaakt op zijn gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus de Belastingdienst.
2.3. De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard, omdat de internationale rechtsregels waar [appellant] zich op beroept, er in dit geval niet toe kunnen leiden dat artikel 2, eerste lid, van de Wkb buiten toepassing moet worden gelaten.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het kindgebonden budget slechts ziet op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en dat niet is gebleken dat [appellant] in dermate schrijnende omstandigheden verkeert dat een positieve verplichting kan worden aangenomen om dat gezinsleven te bevorderen. Hij betoogt dat het kindgebonden budget een basisvoorziening is, die is bedoeld om te garanderen dat het kind over voldoende voedsel en kleding kan beschikken en aldus het privé-leven van het kind van onvermogende ouders te beschermen. Voorts heeft de rechtbank zijn verblijfsstatus ten onrechte doorslaggevend geacht voor het al dan niet toekennen van kindgebonden budget, nu de verblijfsstatus niet aan het verstrekken van basisvoorzieningen in de weg mag staan, aldus [appellant].
2.4.1. In artikel 2, eerste lid, van de Wkb is bepaald dat er slechts aanspraak op een kindgebonden budget kan worden gemaakt, indien de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) kinderbijslag betaalt. Zoals de Belastingdienst ter zitting heeft betoogd volgt hij de SVB en zal hij dat in dit geval ook doen wanneer de afwijzing van de aanvraag om kindgebonden budget in rechte onaantastbaar is geworden, en naderhand het recht op kinderbijslag wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Akw wordt geen kinderbijslag verstrekt aan de vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Aan deze bepaling ligt het koppelingsbeginsel ten grondslag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 november 2011, in zaak nr.
201101838/1/H2) strekt het koppelingsbeginsel ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het koppelingsbeginsel vormt op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid tussen enerzijds een persoon met de Nederlandse nationaliteit of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling aan wie een zodanig verblijfsrecht (nog) niet is toegekend. Onder verwijzing naar eerder genoemde uitspraak, overweegt de Afdeling dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval de weigering om een kindgebonden budget te verstrekken in strijd kan zijn met het verbod op het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid als bedoeld in artikel 8 in samenhang met artikel 14 EVRM. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat zeer bijzondere omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt.
2.4.2. Uit de totstandkomingsgeschiedenis bij de Wkb blijkt dat het kindgebonden budget als tegemoetkoming in de kosten van kinderen dient, en dat de doelstelling daarmee gelijk is aan die van de Akw (Kamerstukken II 2006-2007, 30 912, nr. 3, blz. 2). Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr.
201107168/1/A2) is niet het kind, maar de ouder degene die aanspraak kan hebben op een kindgebonden budget. Anders dan [appellant] betoogt, maakt de enkele omstandigheid dat de Wkb een inkomensafhankelijke regeling is, niet dat deze in het bijzonder betrekking heeft op de belangen van kinderen.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het beroep slechts ziet op het al dan niet bestaan van een positieve verplichting voor de overheid om maatregelen te treffen die de beleving van het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM bevorderen. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat [appellant] in zodanig schrijnende omstandigheden verkeert, dat daarin grond is gelegen voor het oordeel dat een dergelijke positieve verplichting kan worden aangenomen. De door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juli 2011, in zaak nr. 08/6595 AKW, LJN: BR1905 kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat door [appellant] niet nader is onderbouwd dat hij, anders dan appellanten in die uitspraak, ten tijde in geding rechtmatig in Nederland verbleef.
2.5. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de weigering een kindgebonden budget te verstrekken in strijd is met Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L348/98), reeds omdat de Richtlijn ingevolge artikel 1 van de Richtlijn, ziet op de procedures en normen die in acht moeten worden genomen bij de terugkeer van personen zonder verblijfsrecht. Aanspraak op een sociale voorziening als het kindgebonden budget kan daar niet onder worden begrepen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012