201113037/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 november 2011 in zaak nr. 11/751 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Bij besluit van 24 december 2010 heeft het college aan [appellant A] reguliere bouwvergunning voor het geheel veranderen van een dak op de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Norg (hierna: het perceel) geweigerd.
Bij besluit van 7 april 2011 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2011, verzonden op 7 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar [appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Kadijk en O. Horlings, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover dit is ingesteld door [appellant B], ingetrokken.
2.2. Ingevolge het ter plaatse ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Langeloërduinen" rust op het perceel de bestemming "Zomerhuizen Kategorie II".
Ingevolge artikel 2, tweede lid, sub d, van de voorschriften van het eveneens ter plaatse geldende bestemmingsplan "Voortschriften Partiële herziening Maatvoering Recreatiebungalows", voor zover thans van belang, mag de oppervlakte van een zomerhuis (inklusief bijgebouwen) niet meer bedragen dan 80 m².
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan, vanwege de overschrijding van het bebouwde oppervlakte, in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4. [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college van het beleid dient af te wijken. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Hij wijst in dit verband op de situaties met betrekking tot de adressen Postmaatseweg 6, Postmaatseweg 8, Postmaatseweg 17 en Postmaatseweg 18.
2.4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu het bouwplan is gelegen in het gebied dat valt onder de Ecologische Hoofdstructuur, het in strijd is met zowel het gemeentelijk als provinciaal beleid dat is gericht op het tegengaan van permanente bewoning. Voorts is het in strijd met de toekomstige bestemmingsplanregels.
2.4.2. Ten aanzien van Postmaatseweg 6 en Postmaatseweg 8 zijn voor permanente bewoning op grond van het destijds geldende beleid in 1997 gedoogbeschikkingen afgegeven. Daarbij is vermeld dat de woning voor een bestemmingswijziging in aanmerking komt. Op grond daarvan zijn met vrijstelling bouwvergunningen verleend voor een woning met een groter oppervlakte dan 80 m². De recreatiewoning van [appellant A] is op grond van dat beleid niet in aanmerking gebracht voor een bestemmingswijziging.
Ten aanzien van Postmaatseweg 17 is geen bouwvergunning verleend voor de verbouwing.
Ten aanzien van Postmaatseweg 18 is ter zitting gebleken dat vergunning is verleend voor de herbouw van een recreatiewoning, waarbij de vergroting van het bestaande oppervlakte met ongeveer 6 m² het gevolg is van het aanbrengen van een spouwmuur ter verbetering van de isolatie. Het college heeft ter zitting verklaard dat het meewerkt aan een geringe afwijking wanneer dit ten gunste is van het energieverbruik en het milieu. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
2.5. Gelet op het vorenstaande, komen de door [appellant A] aangevoerde gevallen niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan het bouwplan. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012