201200066/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ohé en Laak, gemeente Maasgouw,
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ohé en Laak" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2012, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2012.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A.M. van de Wouw, werkzaam bij DuMilan IC, en de raad, vertegenwoordigd door N.J. Brouwers en mr. I.B.W.M. Smeets-Sanders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de herziening van een aantal plannen voor de kern Ohé en Laak en het daaromheen gelegen buitengebied en heeft voornamelijk een conserverend karakter.
2.2. [appellant] betoogt dat de gronden aan de Dorpsstraat 73 en de Prior Gielenstraat 4 ten onrechte geen onderdeel uitmaken van het plangebied. [appellant] voert aan dat de raad op deze "witte vlekken" recreatieve voorzieningen wenst te realiseren en om die reden geen agrarische bestemming meer wenst op zijn perceel [locatie] en het perceel Prior Gielenstraat 1-3. [appellant] betoogt dat de raad, gelet op de samenhang tussen de voornoemde percelen, naast de percelen [locatie] en Prior Gielenstraat 1-3, ook de percelen gelegen aan de Dorpsstraat 73 en de Prior Gielenstraat 4 had moeten opnemen in het plangebied.
2.2.1. De raad stelt dat er plannen met betrekking tot de ontwikkeling van de gronden aan de Dorpsstraat 73 en de Prior Gielenstraat 4 bestaan en dat deze onvoldoende duidelijk waren ten tijde van de vaststelling van het plan. Gelet op de voorgenomen ontwikkelingen acht de raad het niet wenselijk om aan de percelen Dorpsstraat 73 en Prior Gielenstraat 4 een conserverende bestemming toe te kennen. De raad betoogt dat het, om de beoogde ontwikkelingen op deze percelen toch mogelijk te maken, zowel voor het perceel Dorpsstraat 73 als voor het perceel Prior Gielenstraat 4 heeft gekozen voor het volgen van separate bestemmingsplanprocedures. Ook in deze separate bestemmingsplanprocedures bestaat de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen, aldus de raad. De raad betoogt dat hiermee de begrenzing van het plangebied berust op een deugdelijke motivering.
2.2.2. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen door [appellant] aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er tussen de percelen Dorpsstraat 73 en Prior Gielenstraat 4 enerzijds, en de percelen [locatie] en Prior Gielenstraat 1-3 die binnen het plangebied zijn gelegen anderzijds, een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat deze percelen om die reden in het plan opgenomen hadden moeten worden. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat het uitgangspunt van de raad is een conserverend plan vast te stellen en gronden waarop specifieke ontwikkelingen zijn voorzien niet in het plan op te nemen. Ten behoeve van de percelen Dorpsstraat 73 en Prior Gielenstraat 4 straat de raad specifieke ontwikkelingen voor ogen. De raad heeft bovendien gesteld dat de beoogde invulling van de percelen ten tijde van de vaststelling van het plan nog onvoldoende concreet was. Niet is aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
2.2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3. [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft zijn perceel aan de [locatie]. [appellant] betoogt dat de bestemming "Wonen" geen recht doet aan zijn bestaande rechten om bedrijfsmatig dieren te houden. [appellant] verwijst in dit kader naar de op 8 december 1993 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer ten behoeve van zijn perceel. [appellant] voert aan dat hij vooralsnog op verzoek van het gemeentebestuur het aantal dieren op zijn perceel heeft verminderd, maar in de toekomst graag meer dieren wenst te gaan houden.
2.3.1. De raad stelt dat hij, ten aanzien van de percelen die voorheen de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" kenden, zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij het bestaande gebruik. De raad stelt dat het perceel [locatie] feitelijk gebruikt wordt voor woondoeleinden, waarbij slechts sprake is van het hobbymatig houden van dieren. De raad acht het niet mogelijk op het perceel [locatie] een agrarisch bedrijf te exploiteren, gelet op de ligging van gevoelige objecten in de nabije omgeving. Voorts stelt de raad dat het hobbymatig houden van dieren niet in strijd is met het plan.
2.3.2. In het bestemmingsplan is aan het, vanuit de Dorpsstraat bezien, voorste gedeelte van het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Aan het achterste gedeelte van het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 20, lid 20.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
met de daarbij behorende:
h. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
i. voorzieningen van algemeen nut;
2.3.3. Het perceel aan de [locatie] had onder het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het voorgaande bestemmingsplan "Algemene bestemmingsplan Ohé en Laak", voor zover hier van belang, waren de op de verbeelding als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" aangewezen gronden bestemd voor het behoud en of herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en of cultuurhistorische waarden, alsmede voor agrarische doeleinden, met uitzondering van doeleinden, welke betrekking hebben op agrarische-technische hulpbedrijven, niet zijnde loonbedrijven, agrarische nevenbedrijven en tuinbouw onder glas of andere cultuurvormen onder glas.
2.3.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad heeft bij de vaststelling van het plan het uitgangspunt gehanteerd om de gronden die onder het voorgaande plan een agrarische bestemming hadden te bestemmen in overeenstemming met het bestaande gebruik, ongeacht of er in het kader van de milieuregelgeving sprake is van bestaande rechten. De Afdeling acht dit uitgangspunt in het onderhavige geval niet onredelijk. Niet in geschil is dat sinds enige jaren, zo ook ten tijde van het bestreden besluit, de beweerdelijk bestaande rechten in het kader van de milieuregelgeving door [appellant] niet werden geëxploiteerd op het perceel [locatie] en het perceel hoofdzakelijk werd gebruikt voor woondoeleinden. Gelet hierop is de keuze van de raad om het perceel [locatie] de bestemming "Wonen" toe te kennen in overeenstemming met het uitgangspunt.
Voor zover [appellant] aanvoert dat hij voornemens is om binnen de planperiode een agrarisch bedrijf te exploiteren op het perceel [locatie] overweegt de Afdeling het volgende. Op zowel het perceel Dorpsstraat 67 als op het perceel Dorpsstraat 69 staat een burgerwoning, waaraan in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen" is toegekend. De percelen bevinden zich op een afstand van ongeveer 40 m onderscheidenlijk 25 m van het perceel van [appellant]. De gronden gelegen aan de Dorpsstraat 67 en Dorpsstraat 69 waren onder het voorgaande bestemmingsplan ook bestemd voor woondoeleinden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie] niet wenselijk is. De raad heeft hieraan in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van [appellant].
2.3.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft het perceel [locatie] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012